Uw onderneming heeft in het Handelsregister één of meer SBI-codes. Deze codes geven aan wat de activiteiten van uw onderneming zijn. Elke bedrijfsactiviteit kent een aparte SBI-code.
De SBI-codes worden door verschillende instanties gebruikt. Daarom is het belangrijk dat in het Handelsregister de juiste SBI-codes zijn vermeld. Daarmee voorkomt u dat bijvoorbeeld een vergunning ten onrechte wordt geweigerd of een bank geen lening aan u wil verstrekken.
Let op! De KVK heeft op de website nog meer uitleg gegeven waarom het belangrijk is dat de juiste SBI-codes zijn opgenomen in het Handelsregister.
Van 5 tot en met 7 september 2025 vervangt de KVK waar nodig in het Handelsregister de huidige SBI-codes door een of meerdere nieuwe codes. Het is belangrijk om daarna te controleren of in het Handelsregister de juiste SBI-codes bij uw onderneming zijn opgenomen.
Let op! De nieuwe SBI-codes kunt u hier opzoeken. Ook de huidige SBI-codes die dateren uit 2008 kunt u daar nog terugvinden.
Codes die nu uit vier cijfers bestaan, worden omgebouwd tot vijf cijfers door toevoeging van een extra nul. Sommige codes veranderen helemaal. Verder zijn er geen aparte codes meer voor online verkoop of verkoop via een fysieke winkel. Er zijn ook nieuwe codes, bijvoorbeeld een code voor ‘bemiddeling en tussenpersonen’. Onder deze code vallen marktplaatsen en vergelijkingssites.
Let op! Kijk voor meer wijzigingen hier.

De Kamer van Koophandel, KVK, past begin september 2025 de SBI-codes in het Handelsregister aan. Daarom is het advies uw inschrijving bij de KVK te controleren.
LEES VERDER
De wijzigingsmogelijkheid is opgenomen in het overzicht ‘betalen en ontvangen’, dat een onderdeel is van uw persoonlijke site op Mijn Belastingdienst. In dit overzicht kunt u zien welke bedragen u voor een aantal belastingen en toeslagen nog aan de Belastingdienst moet betalen en welke u nog ontvangt.
De nieuwe mogelijkheid is een stuk efficiënter. Tot nu toe moest voor een wijziging van het rekeningnummer een machtigingsformulier worden aangevraagd, dat na invulling van de benodigde gegevens moest worden opgestuurd. Nu is nog slechts uw DigiD en uw bankapp nodig.
Een wijziging van het bankrekeningnummer treedt per direct in werking. Het is nog niet mogelijk een latere ingangsdatum in te voeren. Het kan echter voorkomen dat een afschrijving nog van het oude bankrekeningnummer plaatsvindt als een wijziging vlak vóór het moment van afschrijving is doorgegeven. In dat geval zal vanaf de volgende afschrijving het nieuwe bankrekeningnummer worden gebruikt.
Let op! Het inzien en wijzigen van een bankrekeningnummer kan ook worden gedaan door een gemachtigde.
U krijgt direct te zien of een wijziging gelukt is, of dat de Belastingdienst dit nog aan het verwerken is. In dat geval kunt u op een later moment de wijziging nog eens controleren. U ontvangt ook altijd een schriftelijke bevestiging.
Tip! Online wijzigen is niet verplicht, dus u kunt desgewenst wijzigingen ook schriftelijk door blijven geven.

Als u uw motorrijtuigenbelasting, voorlopige aanslag inkomstenbelasting of voorlopige aanslag Zorgverzekeringswet betaalt via een automatische incasso, kunt u voortaan uw bankrekeningnummer online inzien en wijzigen.
LEES VERDER
Het plan is om op Prinsjesdag 2025 een 52% pseudo-eindheffing voor een auto met CO2-uitstoot in de loonbelasting in een wetsvoorstel op te nemen. Als dit plan doorgaat, is een werkgever vanaf 2027, als hij aan een werknemer een auto van de zaak ter beschikking stelt, 52% belasting verschuldigd over de bijtelling van de auto van de zaak. De pseudo-eindheffing geldt niet als de auto geen CO2 uitstoot of als de auto niet voor privégebruik ter beschikking wordt gesteld.
De verwachting is dat op Prinsjesdag 2025 een aantal wijzigingen met betrekking tot het minimumloon wordt voorgesteld. In de Voorjaarsnota 2025 was namelijk al afgesproken om het minimumjeugdloon per 1 januari 2027 voor een 20-jarige te verhogen van 80 naar 87,5%, voor een 19-jarige van 60 naar 75%, voor een 18-jarige van 50 naar 62,5%, voor een 17-jarige van 39,5 naar 50% en voor een 16-jarige van 34,5 naar 40% van het wettelijk minimumloon voor werknemers van 21 jaar en ouder.
Begin juli 2025 kondigde de demissionaire minister van OCW aan om vanaf 2027 ook de zogenaamde bbl-loonstaffel af te schaffen. Studenten die een beroepsbegeleidende leerweg op het mbo volgen, krijgen dan vanaf 2027 ook recht op het volledige minimumjeugdloon dat hoort bij hun leeftijd.
Verder heeft het kabinet voorgesteld om het percentage dat werkgevers voor huisvestingskosten mogen inhouden op het minimumloon vanaf 2026 jaarlijks te verlagen met 5%.
Al meerdere keren aangekondigd en op Prinsjesdag 2025 dus verwacht, is de verhoging in 2026 en 2027 van het forfaitair rendement voor overige bezittingen in box 3 naar 7,78%. Ook aangekondigd is de verlaging van het heffingsvrije vermogen van € 57.684 (in 2025) naar € 51.396 in 2026 en 2027.
Ook in de inkomstenbelasting wordt een aantal wijzigingen met Prinsjesdag 2025 verwacht. Zo is de verlaging van de stakingsaftrek van € 3.630 naar € 908 aangekondigd en de volledige afschaffing hiervan per 2030. Ook wil men per 2027 de meewerkaftrek verminderen met 75% en per 2030 volledig afschaffen. Daarnaast is aangekondigd dat de belastingschijven en heffingskortingen minder gecorrigeerd worden voor de inflatie (de inflatiecorrectie wordt maar voor 46,2% in plaats van 51% toegepast).
In het Belastingplan 2026 zal een wetswijziging worden opgenomen die ervoor zorgt dat schenk- of erfbelasting wordt geheven bij elke ontbinding van een huwelijksgoederengemeenschap of bij elk toegepast verrekenbeding, waarbij aan een partner meer toekomt dan de helft van de gemeenschap of de te verrekenen som. Aanleiding is een arrest van de Hoge Raad, waarbij de uitkomst was dat een ongelijke verdeling van 90%-10% niet in strijd was met de wet. Het inmiddels demissionaire kabinet vindt dit ongewenst. Hoewel de constructie die het kabinet wil bestrijden gaat om wijzigingen van goederengemeenschappen en verrekenbedingen in het zicht van overlijden, pakt het kabinet met deze wetswijziging alle ongelijke verdelingen aan. Dit geldt dus ook voor verdelingen die niet gemaakt zijn in het zicht van overlijden.
Let op! Alleen ongelijke verdelingen die in de goederengemeenschap of een verrekenbeding zijn overeengekomen vóór 18 april 2025 worden niet door de wetswijziging getroffen.
In de Voorjaarsnota 2025 was een versoepeling pseudo-eindheffing RVU opgenomen. Het voorstel hiertoe wordt op Prinsjesdag 2025 verwacht. De versoepeling houdt in dat tot een bedrag van de drempelvrijstelling (in 2025 € 2.273 per maand) geen 52% pseudo-eindheffing verschuldigd is. Het plan is om deze versoepeling met drie jaar te verlengen tot en met 2028. Voorwaarde is dat de RVU’s beheerst en gerichter worden ingezet voor werknemers die door de zwaarte van hun werk niet gezond kunnen doorwerken tot de AOW-leeftijd. Daarnaast is budget opgenomen om de drempelvrijstelling met € 300 per maand te verhogen.
Let op! Ter dekking van de verlenging en de verhoging neemt de pseudo-eindheffing vanaf 2026 in stappen toe tot 65% in 2028.
Eind vorig jaar werd de btw-verhoging van 9 naar 21% op cultuur, sport en media aangenomen. Deze btw-verhoging zou ingaan per 1 januari 2026. Aangekondigd is dat op Prinsjesdag 2025 een wetswijziging aan de Tweede Kamer wordt aangeboden waarin deze btw-verhoging weer wordt teruggedraaid. Het btw-tarief blijft dan vanaf 1 januari 2026 9%.
Let op! De btw-verhoging op het kort verblijf in het kader van hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf gaat wel door. Vanaf 1 januari 2026 geldt hier een btw-tarief van 21% in plaats van 9%.
Let op! De hiervoor beschreven voorstellen zijn een selectie van verwachte wetswijzigingen. Deze zijn bovendien nog (lang) niet definitief. Zo moeten ze op Prinsjesdag 2025 eerst nog aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Daarna moeten de voorstellen ook nog door zowel de Tweede als de Eerste Kamer worden goedgekeurd.

Hoewel het kabinet demissionair is, zullen op Prinsjesdag 2025 gewoon nieuwe wetswijzigingen worden voorgesteld. Er zijn op dit moment geen maatregelen controversieel verklaard, wat betekent dat het demissionaire kabinet alle eerder aangekondigde plannen bij de Tweede en Eerste Kamer kan voorleggen. Wat kunt u verwachten? Een korte opsomming van een aantal van deze voorstellen.
LEES VERDER
De Hoge Raad oordeelde in 2024 dat u in box 3 het – door de Hoge Raad gedefinieerde – werkelijke rendement in aanmerking mag nemen als dit lager is dan het wettelijk vastgestelde rendement. De Hoge Raad gaf aanwijzingen hoe u dit werkelijke rendement moet berekenen.
Vanaf juli 2025 geldt de Wet tegenbewijsregeling box 3, welke is gebaseerd op de aanwijzingen van de Hoge Raad. Is uw werkelijke rendement lager dan het wettelijk vastgestelde rendement, dan kunt u mogelijk een beroep doen op deze tegenbewijsregeling.
De Belastingdienst stuurt u een brief als u een beroep mag doen op de tegenbewijsregeling box 3. Staat uw aanslag IB nog niet definitief vast, dan ontvangt u een zogenaamde attentiebrief. Staat uw aanslag IB wel al definitief vast, maar diende u tijdig bezwaar in of verzocht u om ambtshalve vermindering, dan ontvangt u een zogenaamde motiveringsbrief.
Let op! Staan over meerdere jaren uw aanslagen IB nog niet vast, dan zult u ook meerdere attentiebrieven van de Belastingdienst ontvangen (voor elk jaar één). Heeft u meerdere bezwaren of verzoeken om ambtshalve vermindering gedaan, dan ontvangt u één brief.
De Belastingdienst stuurt de motiveringsbrieven tussen 15 juli en 3 oktober 2025. De planning voor de attentiebrieven staat nog niet vast. Voor het belastingjaar 2022 worden deze attentiebrieven vanaf juli 2025 verzonden, voor het belastingjaar 2023 vanaf september 2025 en voor het belastingjaar 2020 vanaf oktober 2025. Voor de belastingjaren 2021 en 2024 is de planning nog niet bekend.
Let op! Heeft u een attentiebrief voor een belastingjaar ontvangen, dan ontvangt u pas een attentiebrief voor een ander belastingjaar als de Belastingdienst het eerste belastingjaar helemaal heeft afgewikkeld.
Om een beroep te doen op de tegenbewijsregeling, moet u verplicht gebruikmaken van het formulier Opgaaf Werkelijk Rendement (OWR). Na ontvangst van een motiveringsbrief, moet dit formulier binnen 12 weken bij de Belastingdienst ingediend worden. Na ontvangst van een attentiebrief bedraagt deze termijn 12 weken als u zelf uw aangifte IB indiende, dit is 26 weken als een belastingadviseur uw aangifte IB indiende.
Let op! Wilt u dat wij het OWR-formulier voor u invullen? Lever de attentiebrief/brieven en/of motiveringsbrieven dan zo snel mogelijk bij ons in. De Belastingdienst verleent namelijk geen uitstel voor het indienen van het OWR-formulier.
De Belastingdienst geeft aan niet precies te kunnen zeggen wanneer er een reactie wordt gegeven op een ingediend OWR-formulier. De verwachting is dat vanaf eind 2025 de eerste berichten verzonden worden. De Belastingdienst geeft op dit moment echter zelf aan dat het tot in 2030 kan duren voordat er een bericht komt.
Heeft u vragen over de tegenbewijsregeling box 3, neem dan contact op met een van onze adviseurs.

De Belastingdienst stuurt iedereen die – volgens de systemen – een beroep mag doen op de tegenbewijsregeling box 3 een brief. Wat soort brieven kunt u verwachten, wanneer kunt u die verwachten en wat is de reactietermijn?
LEES VERDER
In een zaak die zich afspeelde voor de rechtbank Oost-Brabant, waren door een gemeente aan een bv aanslagen toeristenbelasting opgelegd voor een totaal van ruim € 1,5 miljoen voor de periode 2014 tot en met 2021. Het betrof een vakantiepark dat onder meer vakantiehuisjes verhuurde. De bv had deze vakantiehuisjes in de betreffende periode (onder meer) verhuurd aan arbeidsmigranten.
Vooropgesteld is dat de heffingsambtenaar aannemelijk moest maken wie belastingplichtig is. De eigenaar van de bv stelde dat niet hij, maar de uitzendbureaus en huisvestingsondernemingen die de accommodaties op het vakantiepark huurden belastingplichtig waren. Als deze dan al niet belastingplichtig waren, dan was het wel een aan zijn bv gelieerde bv, zo stelde de eigenaar.
De rechtbank was het hiermee niet eens, aangezien de bv in ieder geval betrokken was geweest bij de verhuur van de vakantiewoningen. Daarmee stond vast dat de bv gelegenheid bood tot het houden van verblijf in deze woningen.
De rechtbank stelde verder vast dat voor de belastingplicht ook van belang is wie bijkomende en aanvullende diensten biedt. Uit de feiten bleek dat de bv maar liefst 23 aanvullende diensten bood, zodat ook het merendeel van de aanvullende diensten door haar werd aangeboden. De bv bestreed dit weliswaar, maar zonder dit met bewijs te onderbouwen.
De bv bestreed ook de hoogte van de aanslagen. Uit eigen administratie en uit informatie van de FIOD bleek echter dat een substantieel aantal overnachtingen niet geboekt was. De rechtbank concludeerde dan ook dat de aanslagen eerder te laag dan te hoog waren en liet deze onverkort in stand.

Vanwege het gebrek aan personeel maken sommige werkgevers gebruik van arbeidsmigranten. Bij met name seizoensarbeiders wordt nog wel eens gezorgd voor tijdelijke huisvesting. Omdat die bewoning dan tijdelijk is, is er vaak toeristenbelasting verschuldigd.
LEES VERDER
Grote ondernemingen en financiële instellingen zijn verplicht in hun verslaglegging de CSRD-richtlijn, Corporate Sustainability Reporting Directive, te verwerken. Voor zover zij zaken doen met het mkb, kunnen ze hen verzoeken om informatie inzake duurzaamheid te verstrekken. Met de nieuwe vrijwillige standaard wordt het voor het mkb eenvoudiger aan deze verzoeken te voldoen.
De vrijwillige standaard is ontwikkeld door het technische adviesorgaan van de Europese Commissie dat gaat over verslaggeving inzake duurzaamheid (EFRAG). De Europese Commissie moedigt grote bedrijven en financiële instellingen dan ook aan om informatieverzoeken inzake duurzaamheid aan het mkb zoveel mogelijk te baseren op deze nieuwe vrijwillige standaard.
De Europese Commissie geeft aan dat het mkb ook vrijwillig kan rapporteren inzake duurzaamheid, om zodoende eenvoudiger toegang te krijgen tot duurzame financiering. Bijkomend effect, aldus de EC , is dat er meer inzicht wordt verkregen in de eigen prestaties met betrekking tot duurzaamheid, zodat men deze beter kan monitoren en het concurrentievermogen wordt vergroot.

De Europese Commissie heeft een vrijwillige standaard gepresenteerd voor het mkb om informatie omtrent duurzaamheid bij te houden en aan te kunnen leveren. Het is de bedoeling met deze standaard de administratieve lasten voor het mkb te beperken.
LEES VERDER
De huidige maximale periode van drie jaar voor het verkrijgen van het loonkostenvoordeel (LKV) voor werknemers uit de doelgroep van de banenafspraak wordt vanaf 2026 een structurele tegemoetkoming. U heeft hier vanaf 2026 dus recht op, zolang aan de voorwaarden voor dit LKV wordt voldaan.
Aan de doelgroep banenafspraak worden toegevoegd:
Let op! Uit de doelgroep banenafspraak worden scholingsbelemmerden en werknemers met een indicatie beschut werk verwijderd. Vanaf 2026 bestaat voor deze doelgroepen geen recht meer op LKV.
Voor het LKV banenafspraak hoeft u vanaf 2026 geen doelgroepverklaring meer te hebben. U moet wel in het doelgroepregister van het UWV nakijken of de betreffende werknemer is opgenomen.
Let op! Dit geldt specifiek voor dit LKV. Voor het LKV arbeidsbeperkte werknemers zult u nog wel een doelgroepverklaring nodig hebben.
Er komt vanaf een nog nader te bepalen ingangsdatum een soort bonusregeling. Deze houdt in dat wanneer er een extra heffing komt voor werkgevers omdat onvoldoende werknemers uit de doelgroep banenafspraak aan het werk zijn, de bedragen voor dit LKV substantieel verhoogd worden en de werkgever nog steeds een voordeel kan behalen.
Let op! Het plan is om vanaf op zijn vroegst 1 juli 2026 het onderscheid tussen marktwerkgever en overheidswerkgevers in de Wet banenafspraak op te heffen. Daarmee wordt de laatste belemmering weggenomen voor de uitvoerbaarheid van de quotumregeling. Dat wil overigens nog niet zeggen dat deze dan per 1 juli 2026 ook wordt geactiveerd.
In aparte wetsvoorstellen wordt nog een verdere verbreding van de doelgroep banenafspraak uitgewerkt met:

Het Wetsvoorstel banenafspraak is in de eerste helft van 2025 door de Tweede en Eerste Kamer aangenomen en treedt voor een deel per 1 januari 2026 in werking. Wat verandert er door deze wet?
LEES VERDER
Het gemiddelde premiepercentage van de premiecomponent WGA stijgt van 0,83% in 2025 naar 0,96% in 2026. Het gemiddelde percentage van de premiecomponent ZW-flex stijgt van 0,50% in 2025 naar 0,56% in 2026. De stijging komt vooral door meer (jonge) langdurige zieken, als gevolg van onder meer longcovid en psychische aandoeningen. Hierdoor wordt er meer beroep gedaan op de arbeidsongeschiktheidsregelingen.
Let op! De premiecomponent WGA geldt voor alle dienstbetrekkingen waarvoor premies werknemersverzekeringen moeten worden afgedragen. De premiecomponent ZW geldt alleen voor flexibele en tijdelijke dienstbetrekkingen.
Op de website van het UWV is een rekenhulp opgenomen waarmee u de gedifferentieerde premies WGA en ZW-flex voor 2026 kunt berekenen.
De berekening van de gedifferentieerde premie Whk is afhankelijk van de grootte van uw onderneming. Op basis van de loonsom in 2024 wordt bepaald in welke categorie u als werkgever in 2026 valt. De basis hiervoor is het gemiddelde premieplichtig loon. Dit bedraagt in 2025 nog € 39.600 en stijgt in 2026 naar € 43.300.
De grens tussen kleine en middelgrote werkgevers ligt in 2026 bij een loonsom van maximaal € 1.082.500 (in 2025 € 990.000). Bij een loonsom van meer dan € 4.330.000 is in 2026 sprake van een grote werkgever (in 2025 € 3.960.000).
Let op! Het gaat in 2026 om de loonsom van twee jaar eerder, dus 2024. Bedroeg de loonsom in 2024 maximaal € 1.082.500, dan is sprake van een kleine werkgever.
Grote en middelgrote werkgevers ontvangen eind 2025 een beschikking van de Belastingdienst over de hoogte van de premie. Deze hangt af van de instroom van werknemers in de ZW en WGA.
Let op! Voor kleine werkgevers is de premie afhankelijk van de sector waarin zij werkzaam zijn. Zij krijgen eind 2025 daarom geen beschikking, maar alleen een mededeling van de premie van de Belastingdienst.
Een eigenrisicodrager betaalt de premies niet. Bent u eigenrisicodrager, maar wilt u dat niet meer zijn vanaf 1 januari 2026? Zorg dan dat het daarvoor bestemde formulier voor de WGA en voor de Ziektewet vóór 1 oktober 2025 door de Belastingdienst ontvangen is. Bent u nog geen eigenrisicodrager, maar wilt u dat wel worden vanaf 1 januari 2026, dan moet u dat met dezelfde formulieren doorgeven, ook vóór 1 oktober 2025.

Als werkgever draagt u sociale premies af voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering WGA en Ziektewet (ZW). Deze premies staan ook bekend als de premies voor de Werkhervattingskas (Whk). Beide premies stijgen in 2026.
LEES VERDER
Volgens een arrest uit 1993 van de Hoge Raad dient een garage als een aanhorigheid aangemerkt te worden als deze hoort bij de woning, in gebruik is bij de woning en dienstbaar is aan de woning. Wanneer een garage bij een woning hoort, is door de Hoge Raad aangegeven in een arrest uit 1980.
Of een garage bij een woning hoort, is volgens dit arrest afhankelijk van diverse factoren, zoals de afstand van de garage tot de woning, de bouwkundige situatie en de bereikbaarheid vanuit het woonhuis of de tuin van het woonhuis. Voor wat betreft de bouwkundige situatie kan met name een rol spelen of de garage met de woning in een bouwblok of in hetzelfde wooncomplex is gelegen.
In een zaak die speelde voor rechtbank Zeeland-West-Brabant ging het om de vraag of de twee garages die een belastingplichtige bezat, als aanhorigheid bij zijn woning konden worden aangemerkt en dus moesten worden belast in box 1. De beide garages lagen op 75 meter loopafstand van de woning en uit een luchtfoto bleek dat ze ook op een ander perceel dan de woning lagen.
De rechtbank vond dat er op grond van bovengenoemde omstandigheden geen sprake was van een aanhorigheid. Bovendien kon de eigenaar van de woning en de garages niet aannemelijk maken dat de garages in gebruik waren bij de woning en hieraan dienstbaar waren. De rechtbank was dan ook van mening dat de garages terecht als vermogen in box 3 belast waren, zoals eerder was opgelegd door de inspecteur.

Als u een eigen woning bezit, wordt deze in beginsel belast in box 1. Heeft u een garage en kan deze als een zogenaamde aanhorigheid bij de woning worden aangemerkt, behoort deze eveneens tot box 1. Zo niet, dan wordt de garage tot het vermogen in box 3 gerekend. Wanneer is sprake van een aanhorigheid?
LEES VERDER
Vorig jaar oordeelde de Hoge Raad dat u in box 3 het – door de Hoge Raad gedefinieerde – werkelijke rendement in aanmerking mag nemen als dit lager is dan het wettelijk vastgestelde rendement. De Hoge Raad gaf aanwijzingen hoe dit werkelijke rendement berekend moet worden. De tegenbewijsregeling box 3 is gebaseerd op de aanwijzingen van de Hoge Raad. Een belastingplichtige met een werkelijk rendement dat lager is dan het wettelijk vastgestelde rendement kan mogelijk een beroep doen op deze tegenbewijsregeling.
Let op! Om een beroep te doen op de tegenbewijsregeling, moet u verplicht gebruikmaken van het formulier Opgaaf Werkelijk Rendement (OWR).
Voor een beroep op de tegenbewijsregeling moet u dus uw werkelijke rendement berekenen. In dit verband is aan de Belastingdienst gevraagd op welke wijze het werkelijke rendement van bezittingen en schulden van een minderjarige kind aan de ouder(s) moet worden toegerekend, als dat kind in de loop van het kalenderjaar meerderjarig wordt.
Het wettelijk vastgestelde rendement is gebaseerd op de rendementsgrondslag aan het begin van een kalenderjaar. De rendementsgrondslag van een minderjarig kind wordt toegerekend aan de ouder(s) die het gezag uitoefent/uitoefenen. Dit betekent dat als een kind op 1 januari nog minderjarig is, zijn rendementsgrondslag wordt toegerekend aan de ouder(s). Het is daarbij niet relevant of dat kind al dan niet meerderjarig wordt in het kalenderjaar.
Het meerderjarig worden van een kind in het kalenderjaar is echter wel relevant voor de berekening van het werkelijke rendement in het kader van de tegenbewijsregeling. Voor de toerekening van het werkelijke rendement is namelijk niet de peildatum van 1 januari van belang. Het gaat om het werkelijke rendement gedurende het hele kalenderjaar, inclusief rendement van bezittingen en schulden die op de peildatum van 1 januari nog niet in het bezit van het kind waren.
Wordt het kind in de loop van het kalenderjaar meerderjarig, dan wordt alleen het werkelijke rendement van het kind tot aan de verjaardag van het kind toegerekend aan de ouder(s).
Let op! Het werkelijke rendement vanaf de verjaardag van het kind tot en met 31 december wordt aan niemand toegerekend, ook niet aan het kind. Het kind was immers op peildatum (1 januari) nog minderjarig en zal daarom in dat jaar nog geen box 3-aanslag opgelegd krijgen. Dat dit zo werkt is door de Belastingdienst ook bevestigd.
Heeft u vragen over de toerekening van het werkelijke rendement van uw kind of een andere vraag over de tegenbewijsregeling box 3, neem dan contact op met een van onze adviseurs.

De Belastingdienst heeft duidelijkheid gegeven over hoe het werkelijke rendement van een minderjarig kind aan de ouder(s) moet worden toegerekend als dat kind in de loop van het kalenderjaar meerderjarig wordt.
LEES VERDER