Voor personenauto’s zonder CO2-uitstoot, zoals elektrische auto’s en auto’s op waterstof, moet vanaf 2026 70% of 75% van het normale mrb-tarief worden betaald. Nu (2025) is dit nog 25%. Het percentage staat nog niet definitief vast. Dit gebeurt in december van dit jaar.
Voor andere elektrische motorrijtuigen, zoals bestelauto’s, vrachtauto’s en motoren, moet vanaf 2026 de volledige mrb worden betaald. De huidige kortingen komen voor deze voertuigen dus te vervallen.
Plug-in hybride personenauto’s gaan vanaf 2026 ook de volledige mrb betalen. Nu geldt nog een korting van 25% op het normale tarief.
Voor plug-in hybride bestelauto’s komt in 2026 de gewichtscorrectie van 125 kg te vervallen. Dit betekent dat voor de mrb vanaf 2026 uitgegaan wordt van het gewicht zoals dat vermeld staat op het kentekenbewijs, waardoor u meer mrb gaat betalen.
Voor kampeerauto’s ofwel campers, geldt nu nog een te betalen tarief van 25% van het normale mrb-tarief. Vanaf 2026 wordt dit verhoogd naar 50% van het normale tarief.
Het tarief van 50% voor bedrijfsmatig verhuurde kampeerauto’s blijft in 2026 hetzelfde.
Voor voertuigen die zijn ingericht voor paardenvervoer betaalt u nu nog 25% van het normale mrb-tarief, als het niet-beroepsmatig gebruik betreft. Vanaf 2026 is hiervoor het volledige tarief verschuldigd.
Let op!De mrb wordt per tijdvak van drie maanden berekend. Het nieuwe tarief geldt vanaf het eerste volledige tijdvak in 2026. Loopt uw tijdvak bijvoorbeeld van 5 december 2025 tot en met 4 maart 2026, dan betaalt u over dit tijdvak nog oude tarief.
De Belastingdienst stuurt de betreffende automobilisten hierover in november 2025 een brief.

Voor tal van auto’s gaat de motorrijtuigenbelasting (mrb), beter bekend als wegenbelasting, vanaf 2026 wijzigen. Wat staat er allemaal op stapel?
LEES VERDER
Het maximumpremieloon is het maximale loon waarover premies werknemersverzekeringen verschuldigd zijn. Dit maximumpremieloon stijgt de afgelopen jaren met grote stappen. Waar dit in 2023 nog € 66.956 bedroeg, wordt dit in 2026 vastgesteld op € 79.409. In 2025 bedraagt dit nog € 75.864.
Er bestaan twee percentages voor de premie Zvw:
Let op!De percentages vallen in 2026 voornamelijk lager uit vanwege een eenmalig voordeel in het Zorgverzekeringsfonds. Het voordeel is ontstaan doordat er in het verleden meer Zvw opgehaald is dan verwacht. Dit voordeel wordt in 2026 teruggegeven in de vorm van een daling van de percentages.
Dankzij de daling van de percentages, daalt ook de maximale premie Zvw in 2026 ten opzichte van 2025. Zo bedraagt de maximale door een werkgever verschuldigde premie in 2025 nog € 4.938 (6,51% van € 75.864), maar daalt deze in 2026 naar € 4.843 (6,10% van € 79.409). De maximale door de verzekeringsplichtige verschuldigde premie bedraagt in 2025 nog € 3.990 (5,26% van € 75.864), maar daalt in 2026 naar € 3.851 (4,85% van € 79.409).

Het maximumpremieloon en de percentages voor de premie Zvw voor 2026 zijn bekendgemaakt. Het maximumpremieloon stijgt, de percentages voor de premie Zvw dalen.
LEES VERDER
Let op!De nieuwe RVU-regelingen zijn nog niet gevalideerd door het Expertisecentrum zwaar werk van TNO.
Het kabinet en centrale werkgevers- en werknemersorganisaties hebben op 18 oktober 2024 afgesproken dat een regeling vervroegde uittreding (RVU-regeling) vanaf 2026 alleen nog maar mag worden toegepast op werknemers die zwaar werk verrichten. Een generieke toepassing is niet langer mogelijk. De doelgroep moet op basis van objectieve criteria worden onderbouwd en afgebakend gericht op belastende functies en werkzaamheden. De afbakening en onderbouwing moeten daarnaast worden gevalideerd. De validering van de afspraken vindt plaats door het Expertisecentrum zwaar werk van TNO.
De afhandeling van het valideringsproces bij het Expertisecentrum duurt echter langer dan aanvankelijk was voorzien. De STAR heeft kenbaar gemaakt dat nog niet gevalideerde RVU-regelingen in 2026 kunnen ingaan, als cao-partijen zorgen voor een afbakening. Ook moet de afspraak gekoppeld zijn aan een extra inzet op duurzame inzetbaarheid voor zwaar werk. Intussen kan het valideringsproces bij het Expertisecentrum gewoon worden doorlopen.
Het Expertisecentrum heeft een lijst met vragen en antwoorden over het validatieproces gepubliceerd. De STAR heeft ook informatie toegestuurd met onder meer de handreiking over RVU-afspraken en de toetsingscriteria van het Expertisecentrum. Momenteel werken centrale werkgevers- en werknemersorganisaties aan een uitgebreidere lijst met de meest gestelde vragen en antwoorden daarop, die op korte termijn op de website van de Stichting van de Arbeid is te vinden.

De Stichting van de Arbeid (STAR) heeft cao-partijen geïnformeerd over RVU-regelingen die in 2026 ingaan. Welke nieuwe regelingen zijn dit?
LEES VERDER
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden deed eind september 2025 twee uitspraken over pensioenpremies en btw. De eindconclusie in deze twee uitspraken was dat het uitvoeren van een pensioenregeling niet onder een btw-vrijstelling valt. Gevolg was dat het betreffende pensioenfonds recht had op btw-aftrek, maar ook dat de volledige pensioenpremie belast was met btw.
Let op!Gerechtshof Amsterdam oordeelde in februari 2023 anders. In die uitspraak was de btw-vrijstelling wel van toepassing.
Door de uitspraken van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zouden pensioenpremies belast moeten worden met btw. Dit is zeer ongunstig voor bedrijven die geen recht hebben op aftrek van btw, bijvoorbeeld bedrijven die alleen maar btw-vrijgestelde prestaties verrichten. De btw werkt voor deze bedrijven kostenverhogend.
Tegen de uitspraak van gerechtshof Amsterdam loopt al beroep in cassatie. In afwachting van een oordeel van de Hoge Raad hanteert de Belastingdienst het uitgangspunt dat de pensioenuitvoering één btw-vrijgestelde dienst is. Dit betekent dat pensioenfondsen geen btw hoeven te berekenen over de pensioenpremies. Voor bedrijven die geen recht hebben op aftrek van btw, treedt daarom op dit moment nog geen kostenverhoging op door de btw.

Pensioenfondsen hoeven vooralsnog geen btw te berekenen over hun pensioenpremies. De staatssecretaris van Financiën sluit niet aan bij twee uitspraken van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
LEES VERDER
Aan de Belastingdienst is gevraagd of gouden munten – die een wettig betaalmiddel vormen –, kunnen worden aangemerkt als contant geld. Contant geld wordt vanaf 2023 voor de box 3-heffing gezien als een banktegoed. Voor banktegoeden geldt een lager wettelijk vastgesteld rendement (in 2025 voorlopig vastgesteld op 1,44 %) dan voor overige bezittingen (in 2025 vastgesteld op 5,88 %). Om die reden is het voordeliger als de gouden munten worden aangemerkt als contant geld.
De Belastingdienst vindt echter dat gouden munten niet kunnen worden aangemerkt als contant geld. Het maakt daarbij niet uit of de gouden munten een wettig betaalmiddel vormen of niet. De reden hiervoor is onder meer dat de gouden munten over het algemeen niet gebruikt worden als wettig betaalmiddel, omdat de marktwaarde (veel) hoger ligt dan de nominale waarde. Met deze munten kan dan ook meer rendement behaald worden dan met contant geld.
De gouden munten zijn volgens de Belastingdienst daarom een overige bezitting. Voor 2026 bedraagt het wettelijk vastgestelde rendement voor overige bezittingen overigens 7,78%!
Tip! Is uw totale werkelijke rendement in box 3 lager dan het wettelijk vastgestelde rendement, dan kunt u een beroep doen op de tegenbewijsregeling in box 3.

Gouden munten vallen onder overige bezittingen in box 3. Dit geldt ook als de gouden munten een wettig betaalmiddel vormen.
LEES VERDER
De Wtta beoogt werknemers en met name arbeidsmigranten beter te beschermen alsmede eerlijke concurrentie tussen bedrijven te bevorderen. Het toelatingsstelsel geldt expliciet niet voor intra-concern terbeschikkingstelling.
Op 1 januari 2027 gaat de wet en het toelatingsstelsel in. Bedrijven die werknemers willen blijven uitlenen, moeten zich voor die datum bij de Nederlandse Autoriteit Uitleenmarkt (NAU) melden. Uitleners moeten om toegang te krijgen een VOG indienen en een waarborgsom van € 100.000 overmaken. Daarnaast moeten ze bewijzen dat ze bestaande wet- en regelgeving naleven, zoals het uitbetalen van het wettelijk minimumloon. Alleen dan kunnen ze een toelating krijgen om personeel uit te lenen.
De uitvoering van de wet ligt bij de NAU die beslist over de toelating van uitleners. Ook verzamelt de NAU signalen uit de markt en adviseert over verbeteringen. Daarnaast wijst de NAU de inspectie-instellingen aan die controleren of uitleners voldoen aan alle wet- en regelgeving. De NAU start vanaf 2026 met haar eerste werkzaamheden, zoals het aanwijzen van inspectie-instellingen en het openen van het aanmeldloket voor uitleners.
Op 1 januari 2028 gaat de Nederlandse arbeidsinspectie handhaven. Uitleners die zonder toelating actief zijn op de arbeidsmarkt krijgen een boete. De Nederlandse Arbeidsinspectie is met 135 fte uitgebreid om de pakkans te vergoten. Ook zijn op verschillende plekken hulppunten geopend om arbeidsmigranten te helpen met vragen of problemen. De komende periode komen er nog meer hulppunten bij.
Let op! Genoemde boete geldt ook voor inleners die gebruik maken van uitzendbureaus zonder vergunning.

De Eerste Kamer heeft op 11 november 2025 de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten, Wtta, aangenomen. Uitleners, dus zowel uitzendbureaus als andere bedrijven die werknemers uitlenen, mogen dit alleen als ze daarvoor een toelating (vergunning) hebben.
LEES VERDER
In deze Advieswijzer worden de belangrijkste wijzigingen van de Wtp toegelicht en verwerkt in de vereiste tijdslijnen. Ook worden uitzonderingen benoemd en toegelicht.
Het ‘oude’ pensioensysteem voldeed niet meer aan de eisen van de moderne maatschappij en de actuele arbeidsmarkt. Daarom is in 2010 afgesproken om de pensioenleeftijd, zowel van de AOW als de werkgever, te verhogen. Deze staat nu op 67 jaar en 3 maanden per 2028 voor de AOW en 68 jaar voor de werkgever en stijgt naarmate de levensverwachting verder toeneemt. Het pensioen mag op z’n vroegst (nog maar) tien jaar voor de AOW-datum ingaan, maar dan hoeft geen ‘niet-meer-werken verklaring’ te worden afgegeven. Na ingang van het pensioen mag dus gewoon – of na een aantal jaren – (door)gewerkt worden.
Verder stond de zogenaamde doorsneepremie onder druk, nu de meeste werknemers niet meer hun hele arbeidzame leven bij dezelfde werkgever en/of in dezelfde branche werkzaam zijn. Daardoor zou je als ‘jongere’ te veel premie, en als ‘oudere’ te weinig premie betalen voor je (middelloon)pensioenaanspraken. Ook moet ervoor gezorgd worden dat zo veel mogelijk werkenden – jongeren, flexwerkers en zzp’ers – pensioen kunnen en gaan opbouwen, als pensioen of als lijfrente. En tot slot ‘verpersoonlijkt’ de maatschappij en er is meer behoefte aan keuzes en maatwerk.
De kritiek op het oude pensioensysteem van ‘ouderen’ was voorts dat er onvoldoende ruimte was om te profiteren van goede beleggingsresultaten, zeker bij een dalende/lage marktrente, dat terwijl er altijd een inflatievast pensioen was gecommuniceerd.
Dit alles heeft uiteindelijk geresulteerd in de nieuwe Wtp met vier uitgangspunten.
Alle pensioenregelingen moeten per 2028 voldoen aan de wet. Dit geldt voor:
1. Alle pensioenregelingen worden premieovereenkomsten (beschikbare premieregelingen) en kennen een maximale premie-inleg van 30%. Iedere werknemer krijgt dan dezelfde premie toegezegd en er is geen onderscheid meer tussen jong en oud. De bekende beschikbare premiestaffels worden, behoudens een overgangsregime, afgeschaft. Ook de lijfrenteaftrek is verhoogd van 13,3% naar 30%, met ook nog een uitbreiding van de reserveringsruimte (‘inhaalpremie over de afgelopen jaren’). En deze 30% wordt eerst per 1 oktober 2034 herzien, afhankelijk van de dan geldende marktrente, en kan dan hoger of lager uitvallen.
Let op! Er komt geen pensioenplicht!
2. Middelloonregelingen en beschikbare premieregelingen op basis van stijgende staffels zijn vanaf 2028 verboden. Er bestaan alleen nog premieovereenkomsten met een flatratepremie: de solidaire variant en de flexibele variant. Daarnaast bestaat nog de premie-uitkeringsovereenkomst.
3. De solidaire premieovereenkomst wordt door de verplichte bedrijfstakpensioenfondsen uitgevoerd en kenmerkt zich door collectieve beleggingen en een verplichte solidariteitsreserve, primair om pensioenverlagingen te mitigeren, ter grootte van maximaal 15% van het fondsvermogen. De flexibele premieovereenkomst wordt met name door ondernemingspensioenfondsen en in de vrije markt toegezegd. Deze kenmerkt zich door meer keuzevrijheid qua beleggingen, maar kan ook een risicodelingsreserve in de uitkeringsfase kennen, van ook maximaal 15% van het fondsvermogen. Deze mag dan niet gevuld worden uit rendement vanuit de persoonlijke kapitalen, maar is wel wederom bedoeld om pensioenverlagingen na ingang te mitigeren.
De premie-uitkeringsovereenkomst tot slot is de variant om vanaf 15 jaar voor pensioendatum jaarlijks een deel van de beleggingen om te zetten in een (uitgestelde) vaste pensioenuitkering. Alleen verzekeraars kunnen dit aanbieden.
Alle pensioenen worden ingevaren (lees: omgezet) in een persoonlijk pensioenkapitaal. Dát kapitaal is vervolgens bepalend voor de hoogte van het pensioen, waarbij jaarlijks beleggingsresultaat én wijziging in de levensverwachting worden verwerkt. Omdat de initiële uitkering gebaseerd is op een relatief laag verwacht (projectie)rendement én er een solidariteits- of risicodelingsreserve is, is de kans op verlagingen na ingang normaliter niet erg groot.
4. Er komt meer keuzevrijheid en maatwerk. Vooralsnog is dit onderdeel beperkt uitgebreid ten opzichte van de reeds bestaande mogelijkheden. Feitelijk is alleen het bedrag ineens, ofwel de lumpsum van 10% (van het pensioenkapitaal) op pensioendatum, erbij gekomen als flexibiliseringselement. Dit is pas per 1 juli 2026 mogelijk zoals het er nu uitziet. Dit mag niet in combinatie met een hoog/laag-pensioen. Alle andere flexibiliseringselementen, zoals eerder of later met (deeltijd)pensioen, een hoog/laag-pensioen, uitruil ouderdoms- en partnerpensioen en bijsparen, bestonden al en blijven uiteraard.
Let op! Ook al mogen zittende werknemers per eind 2027 hun bestaande regeling houden, wellicht willen ze toch kiezen voor de nieuwe regeling voor nieuwe werknemers. Dat is geen recht. In sommige cao’s is dit wel afgesproken!
De sociale partners verzoeken het pensioenfonds om de opgebouwde pensioenen in te varen, of niet. Als dit niet wordt verzocht, blijft het huidige systeem, het zogenaamde Financieel ToetsingsKader (FTK), van kracht en blijft de dekkingsgraad bepalend of er geïndexeerd kan worden en/of de pensioenen zelfs verlaagd worden.
Als er wel wordt ingevaren, dan mag het pensioenfonds de dekkingsgraadbuffer gebruiken voor een invaarbonus, dus een verhoging van alle pensioenen, en/of voor compensatie van 45-plussers. Ook de solidariteitsreserve wordt ermee gevuld.
Omdat de doorsneepremie wordt afgeschaft, en dus 45-plussers niet meer kunnen profiteren van premiesubsidie van jongeren, moeten zij adequaat gecompenseerd worden voor het gemis aan toekomstige opbouw. Dit wordt bij pensioenfondsen veelal uit de buffer gefinancierd, en soms ook uit de premie van de (jongere) actieven. ‘Adequaat’ is niet wettelijk vastgelegd en hoeft dan ook niet op de euro nauwkeurig te zijn. Gedurende tien jaar mag dan 3% extra pensioenpremie worden gegeven als compensatie. Ook nieuwe werknemers krijgen dan recht op dezelfde pensioencompensatie. Dit mag in de vorm van extra salaris; dat geldt niet per definitie voor nieuwe werknemers.
Het is altijd een optie om met het pensioenkapitaal op pensioendatum een vast pensioen in te kopen bij een verzekeraar. Dit moet dan wel zijn toegestaan vanuit een (verplichte) solidaire pensioenregeling. Dit impliceert dan ook dat opgebouwde (premievrije) uitkeringsovereenkomsten (middelloon en/of nog eindloon) gewoon in stand kunnen blijven bij verzekeraars en niet hoeven te worden ingevaren.
Ook deze kennen een overgangsregime, voor alle werknemers die per ultimo 2027 in dienst zijn. Nieuwe werknemers na 2028 moeten wél een flatratepremie krijgen. Als gekozen wordt voor het overgangsregime, hoeft er niet gecompenseerd te worden. Als ook zittende werknemers over (moeten) gaan naar een flatratepremie, dan moeten ook zij wel adequaat worden gecompenseerd, wederom via extra pensioen of salaris.
Het partnerpensioen wordt vereenvoudigd. Allereerst krijgen zowel gehuwden (en dus geregistreerde partners) als samenwonende partners recht op hetzelfde partnerpensioen, áls er partnerpensioen is toegezegd. Er kan dan via een samenlevingsklaring worden aangetoond, zelfs achteraf, dat er sprake is van een samenleving. De hoogte wordt maximaal 50% van het salaris en is dienstttijdonafhankelijk. Tot slot wordt het partnerpensioen uitsluitend nog op risicobasis verzekerd. Bij uitdiensttreding (zzp’er worden) of echtscheiding, vervalt het dus. Wel kan het dan of vrijwillig worden voortgezet of kan het kapitaal bedoeld voor het ouderdomspensioen worden gebruik voor een voortgezette dekking.
Op de pensioendatum moet dan definitief worden gekozen of met het pensioenkapitaal alleen een ouderdoms- of ook een partnerpensioen wordt aangekocht!
Let op! Het wezenpensioen wordt verplicht tot 25 jaar uitgekeerd. Een andere leeftijd is niet meer toegestaan. Dit geldt ook voor bestaande regelingen!
Omdat de meeste pensioenregelingen een premie kennen lager dan 30%, of niet over het hele salaris pensioen toekennen (inclusief niet over de bijtelling auto van de zaak), zullen de meeste werknemers vrijwillig kunnen bijsparen. Dit kan in pensioen, tot 30% of via een (bancaire) lijfrente, en dan ook over de bijtelling auto van de zaak.
Bij de keus tussen beide vormen van bijsparen, moet bedacht worden dat een pensioenuitkering altijd levenslang is, bij overlijden vervalt en vaak collectief wordt beheerd. Een lijfrente kan ook een tijdelijke uitkering kennen van minimaal vijf jaar en maximaal € 26.781 (2025) per jaar. En het niet-uitgekeerde kapitaal vererft altijd (bij een bancaire lijfrente), naast het (meer) persoonlijke vermogensbeheer.
Een ‘levenslange’ bancaire lijfrente (van in principe twintig jaar vanaf AOW-datum), hoeft bij ingang na AOW-datum ook nog maar twintig jaar minus dat aantal jaren te duren. Een lijfrente is al met al flexibeler en vererft.
Hoewel vroegpensioen sec geen onderdeel is van de Wtp, is in aanvulling op de Wtp het boetevrije Recht op Vervroegde Uittreding in 2021 geïntroduceerd en per 2026 onbepaald verlengd als invulling van een ‘zware beroepen-regeling’.
Tot een bedrag van € 2.273 per maand mag een werknemer vanaf drie jaar voor AOW-datum ‘met RVU’, zonder (loonbelasting) boete voor de werkgever. Per cao of bedrijf mag dit worden geregeld. Daarnaast kan er invulling worden gegeven aan ‘vroegpensioen’, door alle flexibiliseringsmogelijkheden te combineren tot een ‘generatieregeling’. Bijvoorbeeld vanaf vijf jaar voor AOW-datum een verkorte werkweek tot 70%, met behoud van 80% salaris en 90% pensioenopbouw. Alles tussen 50 en 100%, vanaf tien jaar voor AOW-datum, is toegestaan. Ook demotie is een vorm van vroegpensioen voor ‘zware beroepers’.
Dit kan de werknemer dan vervolgens zelf combineren met deeltijdpensioen, hoog/laag en overbrugging van de AOW.
Gezien de vergrijzing en verkrappende arbeidsmarkt zal er de komende jaren dan ook veel aandacht moeten zijn voor employability & pensioen.
Ook dit is gelijk met Wtp door de sociale partners afgesproken, primair op initiatief van de vakbonden. Maar deze wordt niet voor 2030 verwacht, met name gezien de onuitvoerbaarheid door het UWV. En zelfs dan komen er nog diverse opting-out mogelijkheden.
Het is te verwachten dat na de transitieperiode er (nog) meer flexibiliseringsmogelijkheden komen. Te denken valt aan herziene keuzemogelijkheden na ingang en gebruik pensioengeld vóór ingang, bijvoorbeeld voor scholing, mantelzorg, maar ook voor een sabbatical. Een algehele pensioenplicht ligt nog niet voor de hand, evenmin als afschaffing van de verplichtstelling.
De totale tijdslijn voor de doorvoering was/is dan ook als volgt:
Het is van belang dat u als werkgever zelf goed weet waar u op moet letten. Ook moet u uw werknemers duidelijkheid verschaffen en op tijd meenemen in het proces. Denk hierbij aan:
Let op! Het gehele traject om over te stappen naar de nieuwe Wtp duurt ten minste 8-12 maanden. Bent u nog niet begonnen, start dan nu direct!

Per 1 juli 2023 is de Wet toekomst pensioenen (Wtp) in werking getreden. Formeel geldt er een overgangsregeling tot 2027, maar dit wordt nog aangepast naar 2028. Dat betekent dat per 2028 alle pensioenregelingen aangepast moeten zijn aan de Wtp, al dan niet gebruikmakend van de diverse overgangsregelingen.
LEES VERDER
De Belastingdienst is van mening dat uitsluiting van investeringsaftrekken zoals de milieu-investeringsaftrek (MIA) alleen geldt als het gaat om een aanvraag voor een zelfstandig bedrijfsmiddel. Dit betekent dat wanneer een vergunning opgaat in een bedrijfsmiddel waarvoor investeringsaftrek gekregen kan worden en de vergunning dus geen zelfstandig bedrijfsmiddel is, de investeringsaftrek ook geldt ten aanzien van de vergunning.
De Belastingdienst geeft als voorbeeld een duurzaam gebouw waarvoor de MIA verkregen kan worden. Als voor het gebouw een omgevingsvergunning nodig is, kan over de hiermee gepaard gaande kosten ook de MIA worden verkregen.
De Belastingdienst wijst erop dat de feiten en omstandigheden beslissend zijn voor de vraag of een vergunning opgaat in een bedrijfsmiddel waarvoor een of meer investeringsaftrekken verkregen kunnen worden. De weging hiervan is voorbehouden aan de inspecteur, maar bij verschil van mening kan de vraag altijd worden voorgelegd aan de rechter.
Tip! Als u bezig bent met een vergunningsaanvraag voor een bedrijfsmiddel, overleg dan eventueel met een van onze adviseurs of een investeringsaftrek mogelijk is.

Vergunningen zijn wettelijk uitdrukkelijk uitgesloten voor de investeringsaftrekken. Toch zijn er situaties mogelijk waarbij u voor een vergunning toch voor de investeringsaftrekken in aanmerking komt.
LEES VERDER
De wettelijke acceptatieplicht betekent dat consumenten contant moeten kunnen betalen aan niet-consumenten. In onder meer winkels en horecagelegenheden wordt het wettelijk verplicht deze contante betalingen door consumenten te accepteren. Het gaat hierbij om contante betalingen tot € 3.000.
Voor bepaalde activiteiten of vanwege de veiligheid komen er uitzonderingen op de wettelijke acceptatieplicht. In het zogenaamde ‘Besluit uitzonderingen acceptatie contant geld’ zijn deze uitzonderingen opgenomen.
Zo wordt er een uitzondering voor de wettelijke acceptatieplicht voorgesteld voor situaties waarbij degene die moet betalen en degene aan wie wordt betaald niet allebei tegelijk persoonlijk aanwezig zijn. Denk hierbij aan verkoop via een onbemande verkoopautomaat, betalingen bij een parkeerautomaat, bij een onbemand tankstation of een onbemande tolpoort.
Let op! Deze uitzondering geldt niet als er een natuurlijke persoon aanwezig is die werkzaamheden verricht voor degene aan wie betaald wordt. Als er bijvoorbeeld in een supermarkt een beveiliger of vakkenvuller aanwezig is, maar er zijn alleen maar zelfscankassa’s, moet er minimaal één zelfscankassa toch contant geld accepteren.
Verder wordt een uitzondering voor de wettelijke acceptatieplicht voorgesteld bij aankopen op afstand, denk aan online, per postorder of telefonisch.
Ook periodieke betalingen, zoals de betaling van huur, energie, abonnementen of een verzekeringspremie, vallen erbuiten.
Vanwege de veiligheid wordt voorgesteld om betalingen die plaatsvinden buiten een verkoopruimte, bijvoorbeeld wanneer er moet worden afgerekend aan de deur aan een maaltijdbezorger, uit te zonderen van de wettelijke acceptatieplicht.
Let op! Een mobiele verkoopruimte, zoals een marktkraam, valt niet onder deze uitzondering.
Ook de verkoop van vervoersbewijzen in het openbaar vervoer wordt, vanwege de veiligheid, uitgezonderd van de wettelijke acceptatieplicht.
Om veiligheidsredenen wordt verder voorgesteld om betalingen tussen 22.00 uur en 6.00 uur uit te zonderen van de wettelijke acceptatieplicht. Dit is uiteraard voor horecaondernemers van belang.
De ontvanger van contant geld mag vanwege een wezenlijk veiligheidsbelang ook tijdelijk contant geld weigeren.
Let op! Deze uitzondering geldt dan echt tijdelijk. Alleen bij ondernemingen met minder dan vier werkzame personen kan hiervoor een permanente uitzondering gelden.
In onder meer de volgende situaties geldt er (nu ook al) geen acceptatieplicht van contant geld:
Let op! Het Besluit waar de bovengenoemde uitzonderingen zijn opgenomen ligt van 14 november 2025 tot en met 2 januari 2026 ter internetconsultatie. Wilt u hierop reageren, dan kan dit via deze link.
Het is nog onbekend vanaf wanneer de wettelijke acceptatieplicht en de uitzonderingen daarop ingaan. De ingangsdatum zal per koninklijk besluit bekendgemaakt worden.

Onlangs is wettelijk vastgelegd dat consumenten kleinere betalingen, dat wil zeggen bedragen onder de € 3000, contant moeten kunnen voldoen aan niet-consumenten. Hiervoor gaat een aantal uitzonderingen gelden. Welke zijn dit?
LEES VERDER
Contante betalingen vanaf € 3.000 zijn vanaf 1 januari 2026 in Nederland verboden. Een contante betaling van bijvoorbeeld € 2.999 blijft wel mogelijk. De ingangsdatum is op 18 november 2025 in de Staatscourant gepubliceerd.
Een Europees verbod op contante betalingen vanaf € 10.000 volgt in 2027. Dit betekent niet dat de grens in Nederland dan verhoogd wordt naar € 10.000. EU-landen mogen namelijk zelf de grens voor contante betalingen bepalen, zolang deze vanaf 2027 maar onder de € 10.000 ligt.
Het verbod gaat gelden voor alle ondernemers die goederen aan- of verkopen, ongeacht in welke sector zij werkzaam zijn. Daarbij maakt het niet uit of de ondernemer aan- of verkoopt aan een andere ondernemer of aan een particulier. In alle gevallen zijn contante betalingen vanaf € 3.000 niet meer toegestaan.
Let op! Particulieren vallen buiten de verbodsbepaling. Een particulier die bijvoorbeeld via Marktplaats iets verkoopt aan een andere particulier, mag dus nog wel een contante betaling boven de € 3.000 accepteren.
In eerste instantie gaat het verbod alleen gelden voor de handel in goederen. Een verbod op contante betalingen voor diensten komt in 2027 op basis van Europese regelgeving.
Het heeft geen zin om transacties te splitsen om daarmee de verbodsgrens te ontlopen. Samengestelde transacties vallen ook onder het verbod. Dit geldt bijvoorbeeld als iemand een kunstwerk koopt voor € 7.000 en dit in drie delen betaalt (€ 2.500, € 2.500 en € 2.000).

Vanaf 1 januari 2026 geldt een verbod op contante betalingen vanaf € 3.000 voor goederen. Deze datum is onlangs definitief bevestigd. Wat betekent dit voor u?
LEES VERDER