In een arrest van het gerechtshof Amsterdam werd deze vraag beantwoord. In de betreffende zaak verhuurde een echtpaar een werkkamer van 9,8 m2 aan de bv, waarvan de man enig aandeelhouder en dga was. De werkkamer is alleen te betreden via de hal in de woning. De werkkamer beschikt niet over eigen sanitaire voorzieningen.
Het echtpaar had schriftelijk vastgelegd dat de werkkamer voor een periode van vijf jaar werd verhuurd, met de optie om dit na ommekomst van deze periode steeds voor dezelfde termijn te verlengen. Het paar trekt 7,15% van de btw af op de bouw van de woning.
De huurprijs van de kamer van € 200 per maand is niet dermate laag dat er geen sprake is van een symbolische vergoeding. Er is sprake van een duurzame verhuur tegen een reële vergoeding, volgens het Hof. Dat de gehanteerde voorwaarden niet marktconform zijn, is volgens het Hof niet van belang.
Het Hof vindt ook van belang dat de dga in deze zaak niet alleen handelt, maar samen met zijn echtgenote. Beiden zijn gerechtigd tot de woning, ze verhuren de woning samen aan de bv en de vrouw is niet in dienst bij de bv.
Tenslotte acht het Hof ook niet van belang dat de bv de werkkamer huurt en daarbij gebruik mag maken van onder andere de toiletruimte van de woning. Er is sprake van een reële verhuur van de werkkamer. De conclusie luidt dan ook dat er een rechtstreeks verband is tussen de kosten van de woning en de btw-belaste verhuur van de werkkamer. Het echtpaar heeft daarmee recht op de btw-aftrek.
Als u als dga een werkkamer in uw woning verhuurt aan uw bv, is het de vraag of u als verhuurder de btw op dit deel van de woning in aftrek kunt brengen? Ook is het dan de vraag of het verschil maakt of een werkkamer al dan niet zelfstandig is?
LEES VERDER
Een voorwaarde voor een aftrekbare lijfrente is dat de lijfrenteverzekering uiterlijk ingaat in het jaar waarin de belastingplichtige de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-gerechtigde leeftijd. De lijfrente kan worden uitgekeerd met een jaarbetaling achteraf, waardoor de eerste termijn uiterlijk in het jaar van de AOW plus zes jaar kan geschieden.
Dit is voor een lijfrenterekening en een lijfrentebeleggingsrecht anders. Voor deze lijfrenten moet de eerste termijn uiterlijk worden uitgekeerd in het jaar van AOW plus vijf jaar.
Het kabinet wil deze ongelijkheid wegnemen. In de wet wordt daarom vanaf 1 januari 2026 opgenomen dat ook de eerste termijn van een lijfrenteverzekering vanaf 1 januari 2026 uiterlijk moet worden uitgekeerd in het jaar van AOW plus vijf jaar.
Een lijfrente die op de in de overeenkomst overeengekomen einddatum nog niet tot uitkering komt, omdat de omvang van de termijnen nog moet worden vastgesteld, wordt na verloop van een bepaalde tijd geacht te zijn afgekocht. Nu is dat wettelijk:
De Belastingdienst kan deze termijn verlengen als door bijzondere omstandigheden de omvang van de termijnen nog niet is vastgesteld of omzetting van de lijfrente nog niet heeft plaatsgevonden. De Belastingdienst ontvangt per jaar zo’n 4.000 verzoeken voor termijnverlenging.
Mede daarom wil het kabinet vanaf 1 januari 2026 niet langer aansluiten bij de in overeenkomst overeengekomen einddatum. Vanaf 1 januari 2026 wordt daarom in de wet opgenomen dat de uiterste termijn van uitkering van de eerste lijfrentetermijn:
In de wet wordt vanaf 1 januari 2026 ook opgenomen dat de Belastingdienst de termijnen kan verlengen als door bijzondere omstandigheden geen termijnen zijn uitgekeerd.
De aanpassingen zijn opgenomen in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2026 welke onlangs aan de Tweede Kamer is aangeboden. De Tweede en Eerste Kamer moeten nog instemmen met dit wetsvoorstel. De wetswijzigingen zijn daarom nog niet definitief.
Het kabinet stelt voor om vanaf 2026 twee regels met betrekking tot lijfrenten aan te passen. Welke regels worden aangepast?
LEES VERDER
De uitzendregeling is van toepassing als u voldoet aan de volgende voorwaarden:
Let op! Om gebruik te kunnen maken van de uitzendregeling, moet u een verzoek doen om deze toe te passen.
Buiten de wet om is goedgekeurd dat bepaalde personen toch in uw woning mogen wonen, zonder dat dit in de weg staat aan toepassing van de uitzendregeling. Voorwaarde is dat zij geen huur of een andere vergoeding aan u betalen. Het gaat om de volgende personen:
De goedkeuring dat deze personen toch in uw woning mogen wonen tijdens toepassing van de uitzendregeling, wordt opgenomen in de wet. Daarbij vindt een uitbreiding van de goedkeuring plaats. Naast kinderen, wordt in de wet opgenomen dat ook andere bloed- en aanverwanten in de rechte neergaande lijn in de woning mogen wonen tijdens toepassing van de uitzendregeling. Dit betekent dat bijvoorbeeld ook uw kleinkind of achterkleinkind in uw woning kan wonen tijdens uw uitzending.
De aanpassingen zijn opgenomen in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2026, welke onlangs aan de Tweede Kamer is aangeboden. De Tweede en Eerste Kamer moeten nog instemmen met dit wetsvoorstel. De aanpassingen zijn daarom nog niet definitief.
Als u tijdelijk niet in uw eigen woning woont, blijft uw aftrek hypotheekrente in stand als u gebruik kunt maken van de uitzendregeling. Hiervoor geldt, buiten de wet om, een goedkeuring. Deze goedkeuring wordt nu in de wet opgenomen. Daarnaast vindt er een uitbreiding van de goedkeuring plaats.
LEES VERDER
Als een uitlener de loonbelasting, sociale verzekeringspremies en omzetbelasting niet betaalt die verschuldigd zijn vanwege het uitlenen van arbeidskrachten, kan de Belastingdienst de inlener of doorlener aansprakelijk stellen. De inlener of doorlener kan het risico op aansprakelijkstelling beperken door een deel van de facturen van de uitlener of doorlener op een g-rekening te betalen. Voldoet de inlener of doorlener aan de daarvoor verplichte administratie, dan geldt er een vrijwaring tot het op de g-rekening betaalde bedrag.
Het kabinet introduceert twee bewijsvermoedens om de aansprakelijkstelling te vereenvoudigen. Op grond van deze bewijsvermoedens wordt het voor de Belastingdienst eenvoudiger om een inlener en doorlener aansprakelijk te stellen.
Als eerste kan de Belastingdienst straks een beroep doen op een vermoeden over de omvang van de aansprakelijkheidsschuld. Deze bedraagt 35% van de factuursom. De Belastingdienst kan de inlener en doorlener aansprakelijk stellen voor maximaal 35% van de factuursom, zonder verder onderzoek te doen naar de daadwerkelijke omvang van de aansprakelijkheidsschuld.
Er komt een tegenbewijsmogelijkheid voor de inlener of doorlener over de werkelijke omvang van de aansprakelijkheidsschuld. Zo kan deze bijvoorbeeld tegenbewijs leveren op basis van stukken uit zijn eigen administratie.
Tip! Deze aansprakelijkstelling is alleen mogelijk als de inlener of doorlener minder dan 35% van de factuursom op de g-rekening betaalt. De inlener of doorlener is immers gevrijwaard tot het op de g-rekening gestorte bedrag.
Het tweede bewijsvermoeden dat geïntroduceerd wordt, is dat een onderneming die ingeschreven is in het openbaar register als toegelaten uitzendonderneming, een uitlener is. De Belastingdienst hoeft dan dus niet te onderzoeken of sprake is van inlening of aanneming van werk, maar kan de fiscale inlenersaansprakelijkheid toepassen.
Ook voor dit bewijsvermoeden komt een tegenbewijsmogelijkheid. De inlener of doorlener kan, ondanks de inschrijving de uitlener in het openbaar register, proberen aannemelijk te maken dat sprake was van aanneming van werk.
Let op! Het openbaar register is onderdeel van het nog niet in werking getreden wetsvoorstel Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten. Als deze wet in werking treedt, zal een toelatingsstelsel gaan gelden binnen de uitzendsector.
Naast deze twee bewijsvermoedens wordt ook een beleidsmatige vrijwaring geïntroduceerd voor inleners die arbeidskrachten inhuren van uitleners of doorleners met een toelating. Voorwaarde is dat de inlener 35% van de factuursom betaalt op de g-rekening en voldoet aan de administratieve verplichtingen.
Het voorstel is opgenomen in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2026 welke onlangs aan de Tweede Kamer is aangeboden. De Tweede en Eerste Kamer moeten nog instemmen met dit wetsvoorstel. De wetswijzigingen zijn daarom nog niet definitief.
Let op! Als de wetswijzigingen door de Tweede en Eerste Kamer worden aangenomen, treden de voorgestelde wijzigingen gelijktijdig met de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten in werking. De beoogde inwerkingtreding is 1 januari 2027.
Het kabinet wil de inlenersaansprakelijkheid vereenvoudigen door de introductie van twee bewijsvermoedens. Welke zijn dit?
LEES VERDER
Voor het Hof en de Hoge Raad was met name in geschil of cryptovaluta zijn aan te merken als vermogensbestanddelen die tot de rendementstoeslag behoren in box 3. De betreffende belastingplichtige vond van niet, omdat cryptovaluta volgens het burgerlijk wetboek niet tot de vermogensrechten behoren. Ook voerde belastingplichtige aan dat er bij cryptovaluta geen sprake is van een schuld aan degene die de cryptovaluta bezit.
Volgens het Hof is echter uit de wetsgeschiedenis gebleken dat vermogensrechten fiscaal gezien een ruimere betekenis hebben. Ook vertegenwoordigen cryptovaluta een economische waarde en kunnen ze verhandeld worden door verzending van de ene naar de andere wallet. Tevens kunnen ze ook worden verzilverd en leveren de verkoper dan een opbrengst op.
Het Hof komt dan ook tot de conclusie dat cryptovaluta terecht zijn belast in box 3. De Hoge Raad sluit zich hierbij aan.
De Hoge Raad vindt dat cryptovaluta gewoon belast zijn als vermogensbestandsdeel belast in box 3. Dit bevestigt de Hoge Raad in een recent arrest naar aanleiding van een uitspraak hieromtrent van het gerechtshof Amsterdam.
LEES VERDER
Vanaf 2021 wordt in Nederland een vliegbelasting geheven. De belasting betreft een vast bedrag per vertrekkende passagier van in 2025 € 29,40.
Het kabinet wil de vliegbelasting vanaf 1 januari 2027 gedifferentieerd maken, afhankelijk van de gevlogen afstand. Hoe langer de afstand des te hoger de vliegbelasting vanwege de hogere totale uitstoot.
De plannen om de vliegbelasting gedifferentieerd te maken zijn nog niet definitief. Het plan is om een en ander op te nemen in een los wetsvoorstel in het Belastingplanpakket 2026 dat op Prinsjesdag 2025 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Daarna moeten zowel de Tweede als de Eerste Kamer nog instemmen.
Let op! Begin 2025 vond er een internetconsultatie plaats over de differentiatie van de vliegbelasting. Tijdens de internetconsultatie stonden de precieze maatvoering en vormgeving van de differentiatie van de vliegbelasting nog niet vast. Ook uit de Voorjaarsnota 2025 wordt daarover nog niet meer duidelijk, behalve dat de structurele extra opbrengst in de vliegbelasting naar het prijspeil van 2025 € 257 miljoen per jaar moet gaan bedragen.
Vanaf 2027 wordt de vliegbelasting gedifferentieerd gemaakt in plaats van het huidige vaste bedrag. Hoe langer de afstand, des te hoger de belasting.
LEES VERDER
In de wetswijziging is onder meer een lijst met zaken opgenomen waarvoor servicekosten in rekening gebracht mogen worden. Denk aan de kosten van gas en elektra als er geen individuele meters zijn. Bijvoorbeeld de kosten van een gemeenschappelijk zwembad of fitnessruimte vallen niet onder servicekosten.
De nieuwe regels betekenen ook dat huurders de servicekosten beter kunnen controleren en checken of ze niet te veel betalen. Bij een verschil van mening met de verhuurder kan eenvoudiger een zaak gestart worden bij de Huurcommissie.
Ook zijn er regels opgenomen voor gemeentes om de Wet goed verhuurderschap beter te kunnen handhaven. Onder andere is geregeld dat een borgsom maximaal twee maanden kale huur mag bedragen en dat huurders jaarlijks een overzicht moeten krijgen van de gemaakte servicekosten.
De wetswijziging moet het aantal geschillen tussen huurders en verhuurders verminderen. Dit aantal nam de afgelopen jaren namelijk explosief toe.
Na de Tweede Kamer heeft ook de Eerste Kamer ingestemd met een wetswijziging die meer duidelijkheid moet brengen over de servicekosten van huurwoningen. Onder meer is nu vastgesteld wat er wel en niet onder servicekosten valt. De nieuwe regels treden per 2026 in werking.
LEES VERDER
Rechtbank Noord-Nederland oordeelde op 7 november 2024 dat de belastingrente die de Belastingdienst berekent over aanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Naar aanleiding van deze uitspraak zijn veel bezwaarschriften tegen de belastingrente bij de Belastingdienst binnengekomen.
Daarom zijn vanaf 7 februari 2025 de bezwaren tegen de vanaf 1 oktober 2020 in rekening gebrachte belastingrente voor de Vpb aangewezen als massaal bezwaar. Dit gold echter nog niet voor de bezwaren tegen de in rekening gebrachte belastingrente voor de IB. Daar is met ingang van 8 mei 2025 verandering in gekomen. Vanaf die datum zijn ook de bezwaren tegen de vanaf 1 oktober 2020 in rekening gebracht belastingrente voor de IB en onder meer de erfbelasting, loonbelasting, dividendbelasting, omzetbelasting, overdrachtsbelasting en bpm als massaal bezwaar aangewezen.
De aanwijzing als massaal bezwaar betekent dat de Belastingdienst nu nog geen uitspraak doet op deze bezwaren, maar deze aanhoudt. Als de diverse vragen over de belastingrente in de rechtspraak definitief zijn beantwoord, doet de Belastingdienst één gezamenlijke collectieve uitspraak op alle bezwaren.
U kunt bij deze massaalbezwaarprocedure aansluiten. Daarvoor moet u tijdig, dat wil zeggen binnen zes weken na dagtekening van de aanslag, bezwaar maken tegen de belastingrente.
Let op! U kunt nu dus niet achteroverleunen en de gerechtelijke uitspraken afwachten, maar u moet bij een aanslag met belastingrente in actie komen!
Maakte u bezwaar, maar deed de Belastingdienst al vóór 7 mei 2025 uitspraak op dit bezwaar? Dan valt u niet onder het massaal bezwaar. U moet dan in beroep bij de rechtbank om uw rechten veilig te stellen. Deze bepaling geldt voor de IB en onder meer de erfbelasting, loonbelasting, dividendbelasting, omzetbelasting, overdrachtsbelasting en bpm.
Let op! Voor de belastingrente op een aanslag Vpb geldt dat u niet onder het massaal bezwaar valt, als de Belastingdienst vóór 7 februari 2025 al uitspraak deed.
Is op een voorlopige aanslag belastingrente berekend, dan geldt een andere – helaas omslachtige- werkwijze. Tegen de belastingrente op een voorlopige aanslag kunt u namelijk niet rechtstreeks in bezwaar. U moet eerst een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag indienen. De Belastingdienst wijst dit verzoek dan af en daartegen kunt u in bezwaar. Als dit bezwaar tijdig is gedaan, valt dit in de massaalbezwaarprocedure.
Let op! U kunt niet volstaan met alleen een bezwaar tegen de definitieve aanslag waarmee de voorlopige aanslag verrekend wordt. De belastingrente, die berekend is op de voorlopige aanslag, loopt dan namelijk niet in het bezwaar mee. U moet daarom ook een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag doen én tegen de afwijzing daarvan bezwaar maken.
Zijn in uw bezwaar ook nog andere bezwaren opgenomen dan de belastingrente, dan doet de Belastingdienst op die andere bezwaren wel al een uitspraak. Wijst de Belastingdienst deze andere bezwaren (gedeeltelijk) af, dan kunt u daartegen in beroep bij de rechtbank.
Tip! Heeft u vragen over uw situatie en wat u moet doen? Neem dan contact op met een van onze adviseurs. Wij helpen u graag verder.
Bezwaren tegen de belastingrente op aanslagen inkomstenbelasting zijn vanaf 8 mei 2025 ook aangewezen als massaal bezwaar. Hetzelfde geldt voor andere belastingen, zoals de loonbelasting en omzetbelasting. Om mee te doen, moet u wel op tijd bezwaar maken.
LEES VERDER
Het kabinet wil in 2026 € 199 miljoen investeren in een hogere kinderopvangtoeslag. Hierdoor krijgen ouders met een gezamenlijk inkomen tot € 56.412 in 2026 recht op het maximale vergoedingspercentage van 96% in de kinderopvangtoeslag. Maar ook ouders met een gezamenlijk inkomen boven € 55.000 krijgen een hoger vergoedingspercentage.
Het kabinet wil in 2027 de vergoeding nog verder verhogen. Hierdoor krijgen ouders met een middeninkomen (gezamenlijk inkomen tot bijna twee keer modaal) vanaf 2027 ook recht op het maximale vergoedingspercentage van 96%.
De bedoeling is dat het nieuwe stelsel in 2029 ingaat. De vergoeding voor kinderopvang zal dan niet meer afhankelijk zijn van het inkomen. Op dat moment krijgen dus alle werkende ouders, ongeacht hun inkomen, recht op het maximale vergoedingspercentage van 96%.
Oorspronkelijk was het de niet de bedoeling om in 2026 de maximumuurprijzen aan te passen aan het prijsniveau. In de Voorjaarsnota 2025 is echter besloten om de maximumprijzen in 2026 toch te verhogen met 4,84% en de toetsingsinkomens te indexeren met 4,04%.
De maximumuurprijzen stijgen hierdoor voor de dagopvang van € 10,71 in 2025 naar € 11,23 in 2026. Voor de buitenschoolse opvang stijgt de maximumuurprijs van € 9,52 in 2025 naar € 9,98 in 2026 en voor gastouderopvang van € 8,10 in 2025 naar € 8,49 in 2026.
Kinderopvang wordt in 2026 en 2027 goedkoper en zal vanaf 2029 bijna gratis zijn voor werkende ouders. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de kinderopvang vanaf 2027 bijna gratis zou zijn, maar al eerder werd bekend dat dit uitgesteld is naar 2029.
LEES VERDER
Welke ondernemer kent ze niet: de private financiers. Of het nu familie, vrienden of zakenrelaties zijn, voor velen zijn ze bij de start van een bedrijf onmisbaar om aan aanvullend kapitaal of een geldlening te komen. Toch biedt dit persoonlijke netwerk niet altijd uitkomst. Naarmate de financieringsbehoefte, de risico’s, de omvang en complexiteit van uw plannen toenemen, zult u sneller op zoek moeten naar andere financieringsvormen, als alternatief of aanvullend. De particuliere financieringsmarkt kent een breed palet aan potentiële geldschieters.
Tip! Denk bij alternatieve financieringsbronnen ook aan leverancierskrediet, hypotheekbanken, leasemaatschappijen, huur en factoring. Voor uw liquiditeitspositie het overwegen waard!
Deze ‘angels’ worden ook wel informal investors genoemd. Het zijn veelal particulieren en voormalig ondernemers die, al dan niet verenigd, hun kennis, ervaring, netwerk en kapitaal inzetten voor startende of jonge, veelal innovatieve ondernemingen. Voor deze investeerders draait het om een goed plan en geloof in de ondernemer. Wat ze ook hebben, is de wil om risicodragend te investeren. De ondernemer ontvangt risicokapitaal. De informal investor krijgt een aandeel in de zeggenschap, het eigendom of de winst van de onderneming.
Tip! Informeer ook naar initiatieven van business angels en bijeenkomsten bij u in de regio of daarbuiten. Zij brengen ondernemers en investeerders bij elkaar.
Investerings- en participatiemaatschappijen, ook wel private equity genoemd, zijn doorgaans private maatschappijen waarin kleinere en grotere beleggers en/of investeerders zijn verenigd. Zij kunnen zorgen voor het benodigde risicodragend vermogen dat u als ondernemer nodig heeft om bij andere financiers met succes uw kredietbehoefte te regelen. Risicodragend vermogen kan worden verstrekt in de vorm van zowel aandelenkapitaal als een (achtergestelde) lening. De drijfveer van private equity is rendement!
De kredietunie is een coöperatieve kredietvereniging van mkb-ondernemers. Doel van een kredietunie is om via een gemeenschappelijke kas geld uit te lenen aan collega-ondernemers binnen een sector of regio. Zowel kredietgevers als kredietnemers zijn lid en mede-eigenaar van de coöperatie. De kredietunie heeft geen winstoogmerk en wil voorzien in het verlenen van krediet van €50.000 tot € 250.000. Onder voorwaarden zijn hogere bedragen ook mogelijk. Verliezen en levende have worden in het algemeen niet door een kredietunie gefinancierd. De looptijd van de leningen ligt tussen de 1 en 10 jaar.
Deze financieringsvorm wint snel aan populariteit. Het is een internetmarktplaats voor financiering. Hoe werkt het? De ondernemer plaatst het idee of plan op een van de crowdfundingplatforms en doet een beroep op meerdere particuliere investeerders om te financieren. De kredietvraag, rente en looptijd bepaalt u zelf. Wilt u de geldverschaffers in ruil voor hun inleg aandelen in het bedrijf of een percentage van de omzet of winst aanbieden, dan kan dat ook. Investeerders kunnen inschrijven tot de inschrijving vol is, waarna uw financiering rond is!
Let op! De regelgeving voor alternatieve financieringsvormen staat nog in de kinderschoenen. Controleer of het crowdfundingplatform beschikt over een AFM-vergunning!
Met de helpende hand van de overheid heeft u als ondernemer meer kans van slagen om bij kredietinstellingen een lening te kunnen afsluiten. Ook al zijn uw plannen en de financiële vooruitzichten nog zo goed, zonder voldoende zekerheden zult u de kredietaanvraag al snel zien stranden. Vandaar dat de overheid diverse regelingen in het leven heeft geroepen om de toegang tot de kredietmarkt te vergemakkelijken. Deze regelingen zijn veelal voorzien van soepeler voorwaarden.
Voor ondernemers met een financieringsbehoefte, maar onvoldoende onderpand, kan de BMKB uitkomst bieden. Deze is bedoeld voor bedrijven met niet meer dan 250 werknemers (fte’s) in dienst en een jaaromzet tot € 50 miljoen of een balanstotaal tot € 43 miljoen. De kredietregels inzake omvang, aflossing en looptijd zijn afhankelijk van het bestedingsdoel en type onderneming. Voorwaarde is wel dat de toekomstperspectieven gunstig zijn en de kredietverstrekker een aanvraag hiervoor indient. In de reguliere regeling betreft het borgstellingskrediet 50% van het krediet dat de bank verstrekt. De borg van de overheid bedraagt 90% van dit borgstellingskrediet. De BMKB is verruimd tot en met 1 juli 2027. Bedrijven met een kredietbehoefte tot € 333.333 kunnen driekwart financieren met BMKB-krediet en dus niet maximaal de helft van de kredietverstrekking. Verder is het maximum van het BMKB-krediet tijdelijk verhoogd van € 1 miljoen naar € 1,5 miljoen.
Ook is de BMKB verruimd voor investeringen inzake verduurzaming, de BMKB-G (Groen). Deze verruiming is bedoeld voor mkb-ondernemingen met maximaal 250 personeelsleden. Met deze verruiming is de omvang van het borgstellingskrediet in de BMKB verhoogd van 50 naar 75% van het kredietbedrag. De regeling is toepasbaar op:
Tip! Vraag de bank (of de niet-bancaire financierder) bij uw kredietaanvraag of u in aanmerking komt voor de BMKB!
Heeft u een innovatief idee, maar ontbreken alleen de middelen nog om verder te investeren, dan biedt wellicht het Innovatiekrediet uitkomst. Hiermee kunnen veelbelovende innovatietrajecten worden gefinancierd. Het is een risicodragend krediet. Het krediet voor klinische ontwikkelingsprojecten bedraagt maximaal € 5 miljoen; voor technische ontwikkelingsprojecten bedraagt het krediet maximaal € 10 miljoen. In 2025 is € 10 miljoen voor klinische ontwikkelprojecten beschikbaar, € 10 miljoen voor technische ontwikkelprojecten en € 30 miljoen voor klinische én technische ontwikkelprojecten. Voor beide groepen projecten is in 2025 in totaal dus € 50 miljoen beschikbaar. U kunt het innovatiekrediet aanvragen bij de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (rvo.nl) tot en met 31 december 2025.
Veel ondernemers zijn al geholpen met een relatief gering krediet. Maar het risicoprofiel belemmert de toegang tot een bankkrediet. Denk dan eens aan microfinanciering. Op dit moment bedraagt het kredietplafond € 50.000 en de rente 9,95%. Daarnaast betaalt u een bedrag aan behandelkosten, dat loopt uiteen van € 375 tot maximaal € 850. Voor ondernemers met een zogenaamde sociale doelstelling is het kredietplafond € 250.000 en bedraagt de rente 7,95%. De regeling staat open voor startende en bestaande ondernemers in het midden- en kleinbedrijf en wordt uitgevoerd door Qredits Microfinanciering Nederland. Qredits komt alleen in beeld als de bank uw kredietaanvraag heeft afgewezen.
Sinds enkele jaren biedt Qredits ook het MKB-krediet aan. Dit is een zakelijke lening aan startende en bestaande ondernemers in het mkb van minimaal € 50.000 en maximaal € 250.000. Deze lening is er speciaal voor ondernemers die een financiering nodig hebben en hiervoor niet bij een bank terechtkunnen. Er geldt wel een aantal voorwaarden. De rente bedraagt 9,95%. Voor ondernemers met een zogenaamde sociale doelstelling bedraagt de rente 7,95%.
Voor bestaande ondernemers die onverwachts extra geld nodig hebben voor hun bedrijf is er het flexibel krediet. Je betaalt daarbij alleen rente over het opgenomen bedrag van je lening. Het maximum bedraagt € 25.000 en de rente bedraagt 1,1% per maand over het opgenomen bedrag. Ook betaalt u 2% aan beheerskosten per jaar en eenmalig een vast bedrag dat varieert van € 375 tot € 650. Speciaal voor de financiering van zakelijk onroerend goed biedt Qredits een hypothecair krediet.
Bent u ambitieus, groeit uw onderneming in de komende periode substantieel in omvang en wilt u onderzoeken of uw idee kans van slagen heeft op de markt, dan is de Vroegefasefinanciering misschien iets voor u. Met een lening uit deze financieringsvorm kan de overheid u ondersteunen om uw idee van de planfase naar de startfase te brengen. Uiteraard moet u de lening, inclusief 7,71% (per 1 januari 2025) rente, terugbetalen. Meer informatie vindt u op RVO.nl.
Speciaal voor (middel)grote ondernemingen die hoofdzakelijk actief zijn in Nederland, financieel gezond zijn en toekomstperspectief hebben, is er nog de GO-regeling. Via de GO-regeling kan de bank met 50% overheidsgarantie de benodigde extra zekerheden binnenhalen. Leningen van maximaal € 150 miljoen zijn tot maximaal de helft gegarandeerd. De GO-regeling kunt u aanvragen tot 11 juni 2025 17.00 uur bij de RVO.
De besproken regelingen zijn slechts een selectie uit het groeiende aanbod. Wij kunnen de kansen en de valkuilen met u verkennen om uiteindelijk te komen tot een passende financieringsoplossing.
Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.
Voor mkb-bedrijven is het niet eenvoudig om geld te lenen bij een bank. Gelukkig is er een nieuwe financieringsmarkt ontstaan, een markt die complementair kan zijn aan de zo vertrouwde bancaire financiering. Daarnaast biedt ook de overheid u soms nog extra financieringshulp. Welke alternatieve mogelijkheden zijn er?
LEES VERDER