Onder de WBSO, Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk, kunt u als werkgever een fiscale tegemoetkoming krijgen voor de loonkosten die gemoeid zijn bij Research & Development. Heeft u recht op WBSO, dan verrekent u de toegekende tegemoetkoming met de af te dragen loonheffing. De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de kosten van Research & Development.
Tip! Een startende onderneming krijgt een hogere tegemoetkoming.
De Tweede Kamer heeft een voorstel tot wetswijziging aangenomen om de eerste schijf in de WBSO in 2026 eenmalig te indexeren met 2,9%. Deze eerste schijf stijgt daardoor van € 380.000 in 2025 naar € 391.020 in 2026. Aangezien er al jarenlang geld in de WBSO-regeling overblijft (in 2024 € 116 miljoen) was er ruimte voor deze indexatie.
Let op! De Tweede Kamer heeft ook een verzoek bij de ministeries van EZK en Financiën neergelegd om in het Belastingplan 2027 een voorstel te doen om de schijfgrens structureel te indexeren.
De verhoging van de eerste schijf betekent het volgende.
| Tarief/Grens | 2025 | 2025 |
| Tarief 1e schijf | 36% | 36% |
| Tarief 1e schijf starters | 50% | 50% |
| Grens 1e schijf | € 380.000 | € 391.020 |
| Tarief 2e schijf | 16% | 16% |
Verzilveringsproblematiek
De Tweede Kamer heeft de regering ook verzocht om een oplossing uit te werken voor de verzilveringsproblematiek in de WBSO. Start- en scale-ups kunnen de WBSO namelijk vaak niet volledig verzilveren, omdat hun loonsom in de beginfase te laag is. De Tweede Kamer stelt hierbij een carry-forwardmogelijkheid voor.
Let op! Dit voorstel tot wetswijziging is nog niet definitief. De Eerste Kamer moet hier namelijk ook nog mee instemmen.

De eerste schijf van de WBSO wordt in 2026 eenmalig geïndexeerd met 2,9%. Hierdoor loopt de eerste schijf in 2026 door tot € 391.020.
LEES VERDER
De villabelasting betreft de belastingheffing in de inkomstenbelasting over de waarde van eigen woningen voor zover die waarde hoger is dan € 1.330.000 (bedrag 2025). Over de waarde boven de € 1.330.000 wordt 2,35% bij het inkomen geteld als eigenwoningforfait.
Over de vraag of de villabelasting in strijd is met Europees Recht lopen (waarschijnlijk) meerdere gerechtelijke procedures. In een van die procedures oordeelde rechtbank Noord-Holland op 15 oktober 2024 dat de villabelasting niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel van artikel 14 EVRM en het eigendomsrecht van artikel 1 EP EVRM.
De belastingplichtige ging in hoger beroep. Gerechtshof Amsterdam oordeelde op 21 oktober 2025 echter ook dat de villabelasting in stand bleef. Het beroep van de belastingplichtige op strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel faalde. Ook van strijd met artikel 14 EVRM en artikel 1 EP EVRM was volgens het gerechtshof geen sprake.
Let op! Mogelijk gaat de belastingplichtige nog in cassatie bij de Hoge Raad.
De procedure over de villabelasting is door de Belastingdienst niet aangewezen als massaal bezwaar. Dit betekent dat als u zich ook wilt beroepen op strijdigheid met Europees recht, u hierover individueel moet procederen. De eerste stap is het indienen van een tijdig bezwaarschrift. Tijdig wil zeggen: binnen zes weken na dagtekening van de definitieve aanslag.
Wilt u hier meer over weten? Neem dan contact op met onze adviseurs.

Gerechtshof Amsterdam heeft de villabelasting onlangs in een gerechtelijke uitspraak in stand gehouden. Het beroep van de belastingplichtige op strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel en evenredigheidsbeginsel faalde en er was ook geen strijd met Europees recht.
LEES VERDER
Uw giften zijn periodiek als u minimaal vijf jaar achter elkaar jaarlijks eenzelfde bedrag geeft aan dezelfde ANBI. U kunt het volledige bedrag van zo’n periodieke gift in uw aangifte inkomstenbelasting aftrekken als u de gift heeft vastgelegd in een notariële of schriftelijke overeenkomst. In deze overeenkomst moet ook vastliggen wanneer de jaarlijkse gift stopt (uiterlijk bij uw overlijden). Redenen voor het stoppen kunnen zijn dat de ANBI zijn ANBI-status verliest, het faillissement van de ANBI of als u arbeidsongeschikt of werkeloos raakt.
Let op! Het voordeel van een periodieke gift ten opzichte van een andere gift is dat u geen rekening hoeft te houden met de niet-aftrekbare drempel of het plafond dat voor andere giften geldt.
Aan de Belastingdienst is gevraagd wat de fiscale gevolgen zijn als u een periodieke gift afspreekt met een ANBI in een notariële of schriftelijke overeenkomst en u na één jaar stopt met betalen. Betekent dit dan dat de gift die u wel betaalde dan niet meer aftrekbaar is als periodieke gift omdat u niet de verplichte minimale vijf jaar haalt?
Let op! U kunt de periodieke gift niet zomaar stoppen. U bent immers verplichtingen aangegaan in een notariële of onderhandse akte en zult de medewerking van de ANBI nodig hebben om de periodieke gift te stoppen.
Volgens de Belastingdienst blijft de gift die u al betaalde aftrekbaar als periodieke gift. De voorwaarde hierbij is wel dat er bij het aangaan van de notariële of schriftelijke schenking aan alle voorwaarden voor een periodieke gift is voldaan. Alleen dan blijft de gift gewoon aftrekbaar. Dus ook als u de jaarlijkse gift stopt en dus niet meer voldoet aan de afspraken in de schenkingsovereenkomst.
Let op! De Belastingdienst merkt wel op dat als uit de feiten en omstandigheden blijkt dat bij het afsluiten van de schenkingsovereenkomst al duidelijk was dat u invloed had op de looptijd van de periodieke gift, er dan vanaf aanvang al geen periodieke gift was. Ook de eerste betaling is dan al niet aftrekbaar als periodieke gift.

Wat zijn de fiscale gevolgen als u de verplichtingen voor een periodieke gift niet nakomt, u stopt met betalen?
LEES VERDER
Ondernemers in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting die investeren in bedrijfsmiddelen van de Energielijst kunnen met de energie-investeringsaftrek (EIA) in 2026 in aanmerking komen voor een investeringsaftrek van 40% van het investeringsbedrag.
Ondernemers in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting die investeren in milieu-investeringen van de Milieulijst kunnen in 2026 met de milieu-investeringsaftrek (MIA) in aanmerking komen voor een investeringsaftrek die kan oplopen tot 45% van het investeringsbedrag.
In 2025 is voor de EIA € 431 miljoen en voor de MIA € 189 miljoen budget beschikbaar.
Let op! De Energielijst en Milieulijst worden elk jaar aangepast. De lijsten voor het volgende jaar worden over het algemeen pas aan het einde van het jaar gepubliceerd. Het is daarom nog niet bekend welke bedrijfsmiddelen op de lijsten voor 2026 staan.
De Tweede Kamer wil graag een fiscale ontwijkingsconstructie in de inkomstenbelasting met de EIA en MIA tegengaan. Om die reden is een voorstel tot wetswijziging aangenomen die ertoe leidt dat vanaf 2029 aftrek van EIA en MIA in de inkomstenbelasting niet tot negatieve winst kan leiden. Met de voor deze maatregel benodigde structuuraanpassing in de systemen is rekening gehouden door de maatregel pas per 2029 in te laten gaan.
Let op! Dit voorstel tot wetswijziging geldt alleen voor ondernemers in de inkomstenbelasting en niet voor ondernemers in de vennootschapsbelasting.
De ondernemer die de EIA en/of MIA vanaf 2029 niet volledig in aftrek kan brengen in een jaar, kan het niet-afgetrokken bedrag wel ‘sparen’. Het niet-afgetrokken bedrag kan in de volgende negen kalenderjaren alsnog in aanmerking genomen worden, als er in die jaren wel voldoende winst is.
Let op! Vorderingen en schulden tussen fiscale partners en vorderingen van minderjarige kinderen op hun ouders en de daarmee corresponderende schulden van die ouders worden sinds 2023 tegen elkaar weggestreept en dus genegeerd in box 3. In zo’n geval worden ook de schuld en de vordering die ontstaan door de schenking vrij van recht niet in box 3 meegenomen.
Let op! Het voorstel tot wetswijziging is nog niet definitief. De Eerste Kamer moet hier namelijk ook nog mee instemmen.

De Tweede Kamer heeft een voorstel tot wetswijziging aangenomen waardoor de aftrek van EIA en MIA vanaf 2029 beperkt kan worden.
LEES VERDER
Een uitzendkracht werkte bijna dertien onafgebroken voor een bedrijf. In 2022 nam het bedrijf afscheid van hem, omdat de productieafdeling waar de uitzendkracht werkte werd gesloten. De uitzendkracht had diverse malen gevraagd om een vast dienstverband bij het bedrijf. In zijn optiek was sprake van misbruik van de uitzendconstructie. Het bedrijf weigerde op zijn verzoek in te gaan.
Uiteindelijk is de uitzendkracht een procedure begonnen om vast te laten stellen dat hij een arbeidsovereenkomst met het bedrijf heeft. Daarnaast verzocht hij om toekenning van diverse vergoedingen en om uitbetaling van achterstallig loon.
De werknemer procedeerde door tot aan de Hoge Raad, het hoogste rechtscollege, omdat hij in lagere instanties door de rechters in het ongelijk werd gesteld. Volgens het gerechtshof was namelijk geen sprake van misbruik als bedoeld in de Europese Uitzendrichtlijn, omdat het bedrijf een objectieve verklaring heeft gegeven voor het gebruik van de uitzendovereenkomst gelegen in het feit dat het bedrijf behoefte heeft aan een flexibele schil.
De Hoge Raad merkt op dat uit de Europese Uitzendrichtlijn en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat de lidstaten er zorg voor moeten dragen dat uitzendwerk ook echt tijdelijk is. Het maakt daarbij niet uit of het gaat om één doorlopende opdracht of om een aantal achtereenvolgende opdrachten.
Misbruik van de uitzendovereenkomst is aan de orde als de duur van de inlening van de uitzendkracht bij een bedrijf langer is dan wat in aanmerking genomen alle relevante omstandigheden, redelijkerwijs als tijdelijk kan worden aangemerkt, en het inlenende bedrijf voor de daadwerkelijke duur van de terbeschikkingstelling geen objectieve verklaring kan geven.
De algemene behoefte van het bedrijf aan een flexibele schil en aan flexibel in te zetten werkkrachten vormt geen adequate verklaring voor het dertien jaar onafgebroken inschakelen van de uitzendkracht. Als het hof heeft bedoeld dat in de bijzondere omstandigheden van dit geval wél een adequate objectieve verklaring bestond voor de langdurige inlening van de uitzendkracht, heeft het hof dat oordeel volgens de Hoge Raad onvoldoende gemotiveerd.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en verwijst de zaak naar een ander hof om opnieuw te worden beoordeeld.

De omstandigheid dat een bedrijf behoefte heeft aan een ‘flexibele schil' is geen adequate verklaring voor het gedurende bijna dertien jaar onafgebroken inlenen van dezelfde uitzendkracht. Een dergelijke langjarige inlening kan misbruik van de uitzendovereenkomst opleveren, aldus de Hoge Raad.
LEES VERDER
Het partnerpensioen moet sowieso aangepast worden, ook al wordt gebruikgemaakt van het overgangsregime voor beschikbare premieregelingen met een stijgende staffel voor zittende werknemers.
Daarnaast moet voor nieuwe werknemers bekend zijn wat de flatrate-premie wordt vanaf 2028.
Zittende werknemers moeten weten of zij mogen overstappen naar de nieuwe regeling. Daarbij is het voor hen van belang te weten wat een hogere premie oplevert, ook al moeten ze daarvoor zelf meer eigen bijdrage betalen.
Als er binnen uw bedrijf een Ondernemingsraad is of een Personeelsvertegenwoordiging, dan moeten zij instemmen of betrokken worden bij de aanpassingen. Is er geen OR of personeelsvertegenwoordiging, dan is de personeelsvergadering de aangewezen plek om de wijzigingen te bespreken. Een pensioenregeling heb je immers voor de werknemers, zij moeten er dus bij betrokken worden.
Als de pensioenregeling per 2028 niet voldoet aan de nieuwe wetgeving, dan is de aanspraak belast voor de loonbelasting, inclusief revisierente. Daarvoor waarschuwde regeringscommissaris Van der Lecq onlangs. Dit kan fors in de papieren lopen.
Als een pensioenregeling niet langer voldoet aan de fiscale wetgeving, dan is de hele aanspraak belast tegen het progressieve tarief en moet een ‘boete’ van 20%, zijnde revisierente, worden betaald omdat achteraf gezien ten onrechte aanspraken niet belast zijn als loon en/of premies aftrekbaar zijn geweest. Dat kan dus oplopen tot 69,5% van de waarde van het pensioen tegen de actuele, commerciële waarde.
Let op! Dit geldt ook voor de dga met een niet juiste pensioenregeling.
Nu zal het waarschijnlijk niet zo'n vaart lopen, maar de tijd begint krap te worden. Niet alleen gezien de overleggen binnen het bedrijf, maar vooral ook omdat uitvoerders tijd nodig hebben om alle wijzigen te verwerken én te communiceren. Dat moet overigens echt uiterlijk per 1 oktober 2027.
En als er niet goed en op tijd wordt gecommuniceerd, loopt u als werkgever het risico dat u aansprakelijk wordt gesteld. Voor een mogelijke loonbelastingclaim dus, maar denk ook aan het risico van overlijden van een werknemer zonder de juist risicodekking die hij/zij en partner hadden gewild.
Voorkomen is beter dan genezen. Aan de slag dus!

Alle pensioenregelingen moeten uiterlijk per 2028 aangepast worden aan de Wet toekomst pensioenen, de Wtp. En dat betekent ook écht alle! Bent u niet op tijd klaar, dan kan dat u als werkgever een forse loonbelastingclaim opleveren.
LEES VERDER
De verplichting om een opgaaf Uitbetaling bedragen aan derden (UBD) te doen bestaat al een paar jaar. De verplichting geldt voor inhoudingsplichtigen (dat zijn alle (rechts)personen met een loonheffingennummer) en bepaalde collectieve beheersorganisaties als zij bedragen betalen aan natuurlijke personen. Vroeger konden zij wachten op een uitnodiging van de Belastingdienst, maar sinds een paar jaar zijn zij verplicht om de opgaaf UBD uit eigen beweging doen.
Let op! Heeft u geen werknemers meer in dienst, maar nog wel een loonheffingennummer? Dan bent u ook verplicht om de opgaaf UBD te doen.
Moet u dan elke betaling die u in 2025 doet aan een natuurlijke persoon doorgeven? Nee dat hoeft niet. De verplichting geldt alleen als u een betaling doet voor door de natuurlijke persoon verrichte werkzaamheden en/of diensten. Verder zijn uitgezonderd:
Let op! Een ondernemer – natuurlijke persoon - die een btw-vrijstelling, de KOR of een btw-verleggingsregeling toepast, reikt geen factuur met btw aan u uit. Ook betalingen aan deze ondernemers – natuurlijke personen- moet u daarom in uw opgaaf UBD meenemen.
In de opgaaf UBD neemt u op:
Let op!Als u meerdere betalingen aan één natuurlijke persoon doet in 2025, mag u ook het totaalbedrag doorgeven. De datum is dan de datum van de laatste betaling in 2025.
U kunt de opgaaf UBD 2025 doen tot en met 31 januari 2026. De opgaaf moet u digitaal doen.
Let op! Betalingen die u doet in 2026, hoeft u pas uiterlijk 31 januari 2027 door te geven. Dit is ook het geval als de natuurlijke persoon de werkzaamheden in 2025 verrichte, maar u pas in 2026 betaalt.

Bent u inhoudingsplichtige en betaalt u ook bedragen aan natuurlijke personen die geen werknemer bij u zijn? Dan is de kans groot dat u uiterlijk 31 januari 2026 een opgaaf Uitbetaling bedragen aan derden (UBD) voor het jaar 2025 moet doen.
LEES VERDER
Heeft u als IB-ondernemer, dga of werknemer een auto van de zaak die meer dan 15 jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen? Dan bedraagt de bijtelling in 2025 geen 22% van de oorspronkelijke cataloguswaarde, maar 35% van de waarde in het economische verkeer.
In deze zogenaamde youngtimerregeling gaat iets veranderen. De Tweede Kamer heeft namelijk een voorstel tot wetswijziging aangenomen waardoor de leeftijdsgrens voor deze auto’s in 2026 verhoogd wordt naar 16 jaar en vanaf 2027 zelfs naar 25 jaar.
Stel dat u een auto van de zaak heeft die op 30 september 2010 voor het eerst in gebruik werd genomen. Vanaf oktober 2025 bedraagt de bijtelling van deze auto dan geen 22% van de oorspronkelijke cataloguswaarde, maar 35% van de waarde in het economische verkeer van deze auto.
Als de oorspronkelijk cataloguswaarde € 50.000 bedroeg en de waarde in het economische verkeer in oktober 2025 € 8.000, bedraagt de maandelijkse bijtelling vanaf oktober 2025 geen € 916,67 (1/12 van 22% van € 50.000), maar € 233,33 (1/12 van 35% van € 8.000).
Vanwege het verhogen van de leeftijdsgrens naar 16 jaar bedraagt de maandelijkse bijtelling vanaf januari tot en met september 2026 weer € 916,67. Van oktober tot en met december 2026 kunt u weer even profiteren van de youngtimerregeling met een maandelijkse bijtelling van € 233,33 (even uitgaande van een gelijkblijvende waarde in het economische verkeer).
Door de verhoging van de leeftijdsgrens naar 25 jaar, bedraagt uw maandelijkse bijtelling vanaf januari 2027 echter weer € 916,67.
Let op! Heeft u een oudere auto van de zaak of bent u van plan zo’n auto aan te schaffen? Houd dan rekening met deze wijzigingen in de youngtimerregeling.
Het voorstel om de leeftijdsgrens in de youngtimerregeling te verhogen is ingegeven door een voorstel om in 2026 en 2027 toch nog een lagere bijtelling voor auto’s zonder CO2-uitstoot toe te staan. Hiervoor moest budgettaire dekking gevonden worden en dat is gevonden in de verhoging van de leeftijdsgrens.
Let op! Het voorstel tot wetswijziging is nog niet definitief. De Eerste Kamer moet hier namelijk ook nog mee instemmen.

Heeft u een oudere auto van de zaak? Houd er dan rekening mee dat de leeftijd in de zogenaamde youngtimerregeling in 2026 verhoogd wordt naar 16 jaar en vanaf 2027 naar 25 jaar. Wat betekent dit voor u?
LEES VERDER
Sinds 1 januari 2024 bedraagt de invorderingsrente 4%. Besloten is toen om dit percentage in ieder geval tot en met 2025 gelijk te houden, omdat dit percentage ook geldt voor terugvorderingen van toeslagen. Het kabinet vond het onwenselijk als hiervoor een hoger percentage zou gaan gelden.
Het is vanaf 2026 echter nog steeds niet mogelijk om in de systemen voor toeslagen een ander percentage toe te passen dan voor andere belastingen. Om die reden wil het kabinet het percentage ook in 2026 zoveel mogelijk gelijk houden en wordt de invorderingsrente slechts licht verhoogd naar 4,3%.
Let op! Het percentage van 4,3% geldt in ieder geval totdat het wel mogelijk is om voor toeslagen een ander percentage invorderingsrente te gebruiken dan voor belastingen.
Heeft u op de uiterste betaaldatum uw belastingen nog niet betaald? Dan bent u invorderingsrente verschuldigd vanaf de dag na de uiterste betaaldatum tot de dag waarop uw betaling door de Belastingdienst ontvangen is.
U bent ook invorderingsrente verschuldigd over uw belastingschulden waarvoor u langdurig uitstel van betaling kreeg in verband met de coronacrisis. Deze schulden worden vanaf 1 oktober 2022 in principe in 60 gelijke maandelijkse termijnen afgelost. Bedraagt de invorderingsrente op deze schulden nu nog 4%, dit percentage gaat vanaf 1 januari 2026 dus omhoog naar 4,3%.
Invorderingsrente is bij toeslagen verschuldigd als een terugvordering niet op tijd wordt betaald aan de Belastingdienst. De Belastingdienst vergoedt invorderingsrente als een nabetaling van toeslagen niet op tijd wordt uitbetaald aan de burger.
Bij een terugvordering of nabetaling kan echter ook rente in rekening gebracht of vergoed worden aan de burger. Dit is een andere rente dan de invorderingsrente. Deze rente wordt in rekening gebracht of vergoed vanaf 1 juli volgend op het jaar waarop de toeslag betrekking heeft (het berekeningsjaar) tot de datum van de definitieve toeslag waaruit de terugvordering of nabetaling blijkt.
Bij de Tweede Kamer ligt een wetsvoorstel om deze rente op terugvorderingen van toeslagen af te schaffen. Tegelijkertijd wordt ook de vergoeding van deze rente op nabetalingen van toeslagen afgeschaft. Het voorstel van afschaffing geldt alleen voor deze rente. De invorderingsrente blijft in stand.
Let op! De beoogde inwerkingtreding van de afschaffing van deze rente is vanaf het toeslagjaar 2026. De afschaffing van deze rente kent geen terugwerkende kracht naar toeslagjaren vóór 2026.

De invorderingsrente op belastingschulden wordt vanaf 1 januari 2026 verhoogd van 4 naar 4,3%. Wanneer betaalt u invorderingsrente?
LEES VERDER
Het forfaitaire rendement op overige bezittingen bedraagt in 2025 nog 5,88%. In een wetsvoorstel was opgenomen dat dit in 2026 zou stijgen naar 7,78% door een extra verhoging van 1,78%. Ook in 2027 zou deze extra verhoging worden toegepast.
Deze extra verhoging gaat niet door. De Tweede Kamer heeft hiervoor namelijk een voorstel tot wetswijziging aangenomen. Hierdoor bedraagt het forfaitaire rendement op overige bezittingen in 2026 geen 7,78 maar 6%.
Let op!Overige bezittingen is een restcategorie. Hieronder valt grofweg alles wat geen bank- of spaartegoed of schuld is. Denk aan onroerende zaken, aandelen, obligaties en vorderingen.
U kunt ook in 2026 een beroep doen op de tegenbewijsregeling. Dit kan als uw totale werkelijke rendement in box 3 in 2026, berekend volgens de Wet tegenbewijsregeling box 3, lager is dan het totale forfaitaire rendement. Bij een geslaagd beroep betaalt u dan geen belasting in box 3 over het forfaitaire rendement, maar over het werkelijke rendement.
Ook het plan om het heffingsvrije vermogen te verlagen van € 57.684 in 2025 naar € 51.396 in 2026 gaat niet door. In het oorspronkelijke plan zou het heffingsvrije vermogen met ingang van 1 januari 2026 ook niet geïndexeerd worden. Ook dat plan is van de baan. Door een volledige indexatie komt het heffingsvrije vermogen in 2026 uit op € 59.357.
Aan het tarief in box 3 wordt niets gewijzigd. Net als in 2025 betaalt u in 2026 36% over uw forfaitaire of uw werkelijke rendement.
De extra verhoging van het forfait met 1,78% en de verlaging van het heffingsvrije vermogen was bedoeld om een budgettair tekort te dekken. Dit was ontstaan doordat het nieuwe box 3-stelsel niet in 2026, maar pas in 2028 wordt ingevoerd.
In het aangenomen voorstel tot wetswijziging is hiervoor nieuwe dekking gevonden in de versnelde afbouw van de aftrek geen of geringe eigenwoningschuld. In plaats van een jaarlijks afbouwpercentage van 3,33% wordt het jaarlijkse afbouwpercentage 4,8%. De aftrek zal hierdoor met ingang van 2041 volledig afgebouwd zijn (in plaats van 2048).
Voor het jaar 2026 betekent dit dat de aftrek van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare rente en kosten 71,82% bedraagt. Zonder deze versnelde afbouw zou dat in 2026 nog 73,34% zijn.
Let op!Het voorstel tot wetswijziging is nog niet definitief. De Eerste Kamer moet hier namelijk ook nog mee instemmen.

Het voornemen van het kabinet om het forfaitaire rendement in 2026 en 2027 met 1,78% te verhogen en het heffingsvrije vermogen te verlagen gaat niet door. Daar staat tegenover dat mensen met een eigen woning met geen of een lage eigenwoninglening meer belasting gaan betalen.
LEES VERDER