Een 63-jarige werkneemster was gestart bij een zorginstelling. Dat was maar van korte duur omdat ze al na 4 weken werd ontslagen in haar proeftijd. In die periode had ze maar 3 dagen feitelijk gewerkt omdat ze in die periode drie weken met vakantie was. Ze had de werkgever hierover geïnformeerd voorafgaand aan haar indiensttreding maar die had er overheen gelezen. Verder waren er problemen over de roosterwensen.
Er was discussie ontstaan over de vraag of er een rechtsgeldig proeftijdbeding was overeengekomen. In haar arbeidsovereenkomst stond de volgende bepaling: De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd voor de duur van 6 maanden en eindigt van rechtswege zonder dat daartoe opzegging is vereist op 02-07-2025.
Onduidelijk was of een arbeidsovereenkomst was overeengekomen voor een periode van 6 maanden of voor een periode van 6 maanden en 2 dagen. Een proeftijd in een arbeidsovereenkomst voor 6 maanden is niet rechtsgeldig. Gaat het om een arbeidsovereenkomst langer dan 6 maanden dan kan er wel een proeftijd worden overeengekomen.
De werkneemster wilde niet terugkeren bij de werkgever en verzocht de kantonrechter om een billijke vergoeding van € 30.000 bruto.
De kantonrechter oordeelde dat de onduidelijkheid in de arbeidsovereenkomst voor rekening en risico van de werkgever kwam. Dit betekende dat sprake was van een nietige proeftijd. Ook vond de kantonrechter dat de werkgever moeite had kunnen doen om de problemen over de roosterwensen op te lossen.
Om die reden kende de kantonrechter de werkneemster een billijke vergoeding toe. Bij het toekennen van een billijke vergoeding moet een rechterrekening houden met alle omstandigheden van het geval. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
Dit leidde er toe dat de kantonrechter een billijke vergoeding toekende van € 17.000 bruto. Dit staat ongeveer gelijk aan het bedrag dat ze anders nog aan loon zou hebben ontvangen tot het reguliere einde van haar arbeidsovereenkomst. Daarnaast had ze nog recht op een transitievergoeding die gering was (€ 83,80 bruto) omdat het dienstverband erg kort had geduurd.
Een zorginstelling dacht een werkneemster in haar proeftijd zonder grote financiële gevolgen te kunnen ontslaan. De kantonrechter vond de proeftijd echter niet geldig en kende de werkneemster een vergoeding van € 17.000 bruto. Wat speelde hier?
LEES VERDER
Om te beginnen is van belang of de ondernemer per kalenderjaar al dan niet voor €10.000 of meer aan aankopen in een ander EU-land doet. Is dit niet het geval, dan hoeft u als Nederlandse afnemer hiervan geen btw-aangifte te doen. U mag dan geen Nederlands btw-identificatie nummer verstrekken aan de leverancier en krijgt een factuur met buitenlandse btw.
Koopt u voor €10.000 of meer per kalenderjaar aan goederen in een ander EU-land, dan moet u hiervan wel btw-aangifte doen in Nederland. Dit moet u doen vanaf de aankoop waarmee u de grens van € 10.000 overschrijdt. U moet bij uw belastingkantoor verzoeken om een btw-aangifte.
U mag ook al vanaf de eerste aankoop in de EU btw-aangifte doen, maar moet hiertoe wel eerst een verzoek indienen bij de Belastingdienst. Als dat verzoek wordt ingewilligd, verstrekt u aan uw leverancier(s) uw Nederlandse btw-identificatienummer en krijgt u een factuur zonder btw.
Let op!Dit betekent echter niet dat u geen btw verschuldigd bent. De btw geeft u immers aan in uw btw-aangifte bij vraag 4b. U mag echter de btw niet bij vraag 5b terugvragen omdat u volledig btw-vrijgestelde prestatie verricht. In plaats van buitenlandse btw bent u dan dus Nederlandse btw verschuldigd.
Voor de inkoop van accijnsgoederen en nieuwe of bijna nieuwe auto’s in een ander EU-land moet u altijd btw-aangifte doen in Nederland. U betaalt dan ook de Nederlandse btw.
Ook voor diensten geldt een aparte regeling. Diensten die verricht zijn door een ondernemer in een ander EU-land en die in Nederland met btw belast zijn, geeft u ook aan in Nederland. Van de buitenlandse dienstverrichter krijgt u een factuur zonder btw, waarop staat dat de btw naar u verlegd is. De diensten uit een ander EU-land geeft u aan vanaf de eerste euro. De drempel van € 10.000 geldt dus niet voor diensten.
Let op! Het bovenstaande kan anders zijn als uw leverancier de kleine ondernemersregeling toepast of als het afstandsverkopen of de margegoederen betreft. Een eerste indicatie of u incidenteel btw-aangifte moet doen, kunt u krijgen met de checklist op de website van de Belastingdienst. Neem voor meer informatie over uw eigen situatie contact op met onze adviseurs. Zij helpen u graag verder.
Volledig btw-vrijgestelde ondernemers en ondernemers die de kleine ondernemersregeling (de KOR) toepassen, hoeven in principe geen btw-aangifte te doen. In sommige gevallen zijn zij dit echter incidenteel wel verplicht. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn voor een btw-vrijgestelde ondernemer of ondernemer die de KOR toepast als zij in een ander EU-land goederen kopen of diensten afnemen.
LEES VERDER
De gemeenschappelijke inkomensbestanddelen die u onderling kunt verdelen zijn:
Naast de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen mag u ook het inkomen in box 3 onderling verdelen met uw fiscale partner.
Let op! Verdeelt u niet, dan worden de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en het inkomen in box 3 voor de helft aan u en voor de andere helft aan uw partner toegerekend. Dit is niet altijd voordelig, dus kunt u het beste zelf voor een optimale verdeling kiezen, waarbij u samen zo min mogelijk belasting betaalt.
Als u een deel van het jaar een fiscale partner heeft, kunt u er in uw aangiftes in de meeste gevallen samen voor kiezen om toch het hele jaar als fiscaal partner te worden aangemerkt. Het is afhankelijk van de situatie of dit voordeliger is en het dus raadzaam is hiervoor te kiezen.
Een eenmaal gemaakte keuze voor de verdeling van uw gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en box 3 inkomen kunt u wijzigen totdat uw aanslag inkomstenbelasting onherroepelijk vaststaat. Dat geldt ook voor de keuze om al dan niet het hele jaar als fiscaal partner aangemerkt te willen worden. Dit is eind mei 2025 weer bevestigd in een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Uw definitieve aanslag inkomstenbelasting staat zes weken na de dagtekening onherroepelijk vast, tenzij u op tijd bezwaar maakt tegen de aanslag. Dan staat de aanslag pas onherroepelijk vast zes weken na de dagtekening van het uitspraak op uw bezwaar, tenzij u op tijd in beroep gaat bij de rechtbank. Dan staat de aanslag pas onherroepelijk vast als de rechter uitspraak doet én u daar niet op tijd hoger beroep tegen aantekent.
In betreffende zaak ging het om de aangifte van een inmiddels overleden belastingplichtige en zijn fiscale partner. Zij hadden voor een bepaalde verdeling van de inkomsten in box 3 gekozen en ervoor gekozen om het hele jaar als fiscaal partner aangemerkt te worden. Op die keuzes wilden ze terugkomen, nadat de definitieve aanslagen van beiden onherroepelijk vaststonden. De inspecteur weigerde de aangiftes te herzien, waarna de zaak voor de rechtbank kwam. Die was het met de inspecteur eens en liet de aangiftes in stand.
Let op! Staat de aanslag onherroepelijk vast vanwege een collectieve uitspraak na een massaalbezwaarprocedure? Dan is mogelijk nog wel wijziging van de verdeling mogelijk. Rechtbank Den Haag heeft hierover prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. In die casus ging het om de vraag of wijziging van de verdeling van het box 3-inkomen mogelijk is na de collectieve uitspraak op bezwaar van 4 februari 2025. Speelt dit bij u, neem dan voor meer informatie contact op met onze adviseurs.
Als u samen met uw fiscale partner de aangiften inkomstenbelasting indient, moet u samen met uw partner kiezen welke verdeling u wilt maken voor uw zogenaamde gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en uw inkomen uit sparen en beleggen in box 3. Die keuze kunt u wijzigen totdat uw aangifte onherroepelijk vaststaat.
LEES VERDER
Op 24 december 2021 oordeelde de Hoge Raad dat de forfaitaire box 3-heffing vanaf 2017 in strijd is met het Europees recht. De Hoge Raad bood in die casus rechtsherstel door aan te sluiten bij het werkelijke rendement.
Voor de aanslagen inkomstenbelasting vanaf 2017 liep een massaalbezwaarprocedure. Alle bezwaarschriften die waren aangewezen als massaal bezwaar werden in een collectieve uitspraak op bezwaar op 4 februari 2022 gegrond verklaard. Door de collectieve uitspraak kwamen alle aanslagen onherroepelijk vast te staan. Tegen een dergelijke uitspraak is dan ook geen beroep bij de rechtbank meer mogelijk.
Fiscale partners kunnen onder meer hun box 3-inkomen in de aangifte onderling verdelen. Willen ze deze verdeling later nog wijzigen, dan is dit mogelijk tot het moment waarop de beide aanslagen onherroepelijk vaststaan.
Nu de aanslagen uit de massaalbezwaarprocedure op 4 februari 2022 onherroepelijk vast kwamen te staan, lijkt het wettelijk niet meer mogelijk om de verdeling van het box 3-inkomen na die tijd te wijzigen.
De Belastingdienst stuurde echter ná 4 februari 2022 pas de nieuwe berekeningen van het box 3-inkomen op basis van het rechtsherstel. Naar aanleiding hiervan zou in bepaalde situaties een andere verdeling van het box 3-inkomen optimaler kunnen zijn. De Belastingdienst staat echter een andere verdeling niet meer toe, omdat de aanslagen onherroepelijk vast zijn komen te staan.
Rechtbank Den Haag twijfelt aan het standpunt van de Belastingdienst, onder meer omdat op 4 februari 2022 de rechtsgevolgen van de collectieve uitspraak nog niet vaststonden. De nieuwe berekeningen van het box 3-inkomen werden immers pas ná die tijd door de Belastingdienst aangereikt.
Om zo snel mogelijk definitief duidelijkheid te krijgen, heeft de rechtbank daarom besloten de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen:
Let op! Is het in uw situatie optimaler om te kiezen voor een andere verdeling van het box 3-inkomen? Doe dan zo spoedig mogelijk samen met uw fiscale partner een verzoek daartoe. Mogelijk kan later door de Belastingdienst aan dit verzoek tegemoetgekomen worden. Een en ander zal afhankelijk zijn van de antwoorden van de Hoge Raad.
Als de Belastingdienst rechtsherstel heeft geboden in box 3 naar aanleiding van de massaalbezwaarprocedure inzake box 3, kunnen fiscale partners dan nog verzoeken om hun box 3-inkomen anders te verdelen? Rechtbank Den Haag heeft de Hoge Raad hierover vragen gesteld.
LEES VERDER
In een zaak die speelde voor de rechtbank Noord-Holland, had een autohandelaar een naheffing motorrijtuigenbelasting met 50% boete ontvangen. De naheffing met boete was opgelegd omdat met een auto van de openbare weg gebruik was gemaakt zonder dat de handelarenkentekenplaten correct op de juiste plek waren aangebracht. De autohandelaar gaf aan dat de platen met elastieken waren bevestigd, maar dat die tijdens de proefrit bij een van de kentekenplaten kapot waren gegaan. De klant had daarom deze kentekenplaat achter de voorruit gelegd.
De rechtbank besliste dat de naheffing met boete terecht was opgelegd. Wettelijk is namelijk bepaald dat de kentekenplaten op de daarvoor bedoelde plaats op het voertuig moeten worden aangebracht. Dus op de plaats waar normaal gesproken het kenteken bevestigd moet worden en dus niet achter de voorruit.
De rechtbank stelde verder vast dat de handelaar aansprakelijk is als met betrekking tot een handelarenkenteken de voorschriften niet worden nageleefd. Dat de klant in deze zaak de kentekenplaat niet op de juiste wijze had gemonteerd nadat de elastieken het hadden begeven, was niet van belang en voor risico van de autohandelaar.
De handelaar bracht nog naar voren dat de inspecteur aan de menselijke maat met betrekking tot de naheffing en boete voorbij was gegaan, maar hier ging de rechtbank niet in mee. De naheffing van € 440 plus boete van € 220 bleven dan ook in stand.
Als ondernemer in de autobranche kunt u met een zogenaamd handelarenkenteken tijdelijk gebruik maken van de openbare weg. Op die manier kan bijvoorbeeld een klant een proefrit maken zonder dat de auto eerst van een definitief kenteken hoeft te worden voorzien. Aan het gebruik van een handelarenkenteken zijn wel voorwaarden verbonden. Worden die niet nageleefd, dan kan het u duur komen te staan.
LEES VERDER
Op 24 december 2021 oordeelde de Hoge Raad dat de forfaitaire box 3-heffing vanaf 2017 in strijd is met het Europees recht. Niet iedere belastingplichtige met box 3-inkomen kwam daarna in aanmerking voor rechtsherstel. Op Prinsjesdag 2002 besloot het kabinet namelijk definitief geen rechtsherstel te bieden aan belastingplichtige van wie de aanslag op 24 december 2021 al onherroepelijk vaststond (hierna: de groep niet-bezwaarmakers).
Uiteindelijk is voor deze groep de massaalbezwaarplusprocedure ingericht. De inzet van deze procedure is de vraag of het terecht is dat de groep niet-bezwaarmakers niet in aanmerking komt voor rechtsherstel.
In de procedure zijn vier proefpersonen geselecteerd die tezamen representatief zijn voor alle niet-bezwaarmakers. De zaken van de vier proefpersonen zijn voorgelegd aan verschillende rechtbanken.
Op 26 juni 2025 heeft rechtbank Den Haag als eerste uitspraak gedaan en het beroep van de proefpersoon ongegrond verklaard. Deze uitspraak zal aan een hogere rechter worden voorgelegd. Dit zal of een gerechtshof zijn of, in overleg met de Belastingdienst, meteen al de Hoge Raad. Op dit moment is er daarom nog geen definitief uitsluitsel over de vraag of de groep niet-bezwaarmakers misschien toch recht heeft op rechtsherstel.
Let op! In de andere drie zaken is nog geen uitspraak gedaan.
Op 26 juni is de eerste uitspraak in de zogenaamde massaalbezwaarplusprocedure inzake box 3 gedaan. Rechtbank Den Haag verklaarde het beroep ongegrond.
LEES VERDER
Zonder ontslagvergunning van het UWV mag u een werknemer niet ontslaan bij een ontslag om bedrijfseconomische redenen. Bij bedrijfseconomische redenen gaat het om de volgende situaties:
De UWV Uitvoeringsregels bevatten een artikelsgewijs overzicht van de van belang zijnde wettelijke en ministeriële regels over ontslag om bedrijfseconomische redenen. Daarnaast bevatten de Uitvoeringsregels een toelichting over hoe UWV deze regels toepast en welke informatie de werkgever bij de ontslagaanvraag moet voegen.
In de nieuwe versie is een nieuw hoofdstuk 6 over overgang van onderneming toegevoegd. Hiermee is staand beleid over overgang van onderneming en ontslag in de Uitvoeringsregels opgenomen. Dit komt tegemoet aan de behoefte van werkgevers en de rechtspraktijk om een leidraad te hebben voor dit soort ontslagaanvragen.
UWV beschrijft in het nieuwe hoofdstuk 6 wanneer ontslag bij overgang van onderneming mogelijk is. Er wordt verder toegelicht welke informatie UWV van de vervreemder of de verkrijger nodig heeft voor de beoordeling van een ontslagaanvraag om bedrijfseconomische redenen. De gevolgen van de overgang van onderneming voor de ontslagaanvraag worden uitgewerkt afhankelijk van de datum van de aanvraag, wie de aanvraag indient en de datum van de overgang van onderneming. Ook wordt toegelicht wanneer een standpunt van UWV over overgang van onderneming nodig kan zijn.
Let op! De versie van de Uitvoeringsregels van juli 2025 vervangt de versie van april 2023.
Als u werknemers wilt ontslaan vanwege bedrijfseconomische redenen, heeft u daar een ontslagvergunning nodig van het UWV. Het UWV heeft nieuwe Uitvoeringsregels voor ontslag om bedrijfseconomische redenen (Uitvoeringsregels) gepubliceerd.
LEES VERDER
Ondernemers die hun schulden niet meer kunnen betalen, kunnen met hun crediteuren proberen tot een overeenkomst te komen over aflossen van de schulden en vaak het ten dele kwijtschelden van het restant van die schulden. Ook de Belastingdienst maakt vaak deel uit van een dergelijk akkoord.
Bij een saneringsakkoord eist de Belastingdienst een aflossing van het overeengekomen restbedrag binnen een termijn van twaalf maanden. Vanaf 1 juli 2025 wordt ook een langere termijn mogelijk, als de ondernemer aannemelijk maakt dat hij het overeengekomen bedrag niet binnen twaalf maanden kan voldoen. Dit kan de ondernemer doen door aannemelijk te maken dat er onvoldoende liquide middelen aanwezig (kunnen) zijn het restbedrag binnen twaalf maanden te voldoen.
Om voor de langere betalingstermijn in aanmerking te komen moet ook duidelijk zijn dat de nakoming van het akkoord geborgd is. Om hierover zoveel mogelijk zekerheid te verkrijgen, is een verklaring van een derde deskundige nodig. Met deze verklaring moet aannemelijk worden gemaakt dat de betalingsproblemen met het saneringsakkoord zullen worden opgelost en dat de onderneming levensvatbaar is. Aan de derde deskundige worden geen formele eisen gesteld. Dit kan bijvoorbeeld een accountant zijn maar ook een andere deskundige.
Door de soepelere opstelling van de Belastingdienst is de kans op slagen van een saneringsakkoord groter en kan dit leiden tot minder faillissementen. Een saneringsakkoord kan ook een oplossing zijn voor ondernemers die hun coronaschulden niet binnen de vereiste termijn kunnen aflossen.
Vanaf 1 juli 2025 is een langere betalingstermijn mogelijk voor het aflossen van belastingschulden in de situatie dat ondernemers een saneringsakkoord hebben bereikt. De Leidraad Invordering is daarvoor per 1 juli 2025 gewijzigd.
LEES VERDER
Dit blijkt uit een uitspraak van een zaak die speelde bij rechtbank Zeeland-West-Brabant. Aan een manager van een supermarkt was een auto ter beschikking gesteld. Hij hield het privégebruik van de auto bij op een laptop. Hieruit zou blijken dat het privégebruik van de auto niet meer dan 500 km bedroeg. De manager kon dit echter niet hard maken, omdat de werkgever inmiddels was verkocht en de laptop en dus de rittenregistratie niet meer beschikbaar was.
De manager wilde het privégebruik daarom aantonen door dit te herleiden uit voorgaande jaren. De inspecteur accepteerde dit echter niet en de rechtbank evenmin. Een achteraf gereconstrueerde rittenstaat bevat volgens de rechtbank namelijk het risico dat de werkelijkheid niet goed wordt weergegeven. Hierdoor komt aan een achteraf gereconstrueerde rittenstaat minder bewijskracht toe. Daarmee zal volgens de rechtbank dan ook niet snel kunnen worden voldaan aan de zwaardere bewijslast die geldt voor het bewijzen dat niet meer dan 500 km per jaar privé is gereden.
Ook de overige door de manager genoemde argumenten schoten tekort. Zo was de werkgever met hem overeengekomen dat de auto niet privé gebruikt mocht worden, maar hierop was geen controle uitgeoefend door de werkgever. Ook het feit dat de manager in privé over nog enkele auto’s beschikte, was onvoldoende om belastingheffing over het privégebruik te voorkomen. De naheffingsaanslagen en boetes bleven dan ook in stand.
Tip! Zorg voor een betrouwbare, controleerbare rittenregistratie. U kunt bijvoorbeeld gebruikmaken van tracksystemen die alle ritten registreren en bijhouden in de cloud. Houd u uw ritten zelf bij, leg dan alles goed vast en bewaar uw registratie voor een periode van minimaal zeven jaar.
Als u met een auto van de zaak niet meer dan 500 km per jaar privé rijdt, geldt geen bijtelling. Het is aan u te bewijzen dat u niet over de 500 km-grens bent gegaan. Dit bewijs kan over het algemeen niet geleverd worden door het privégebruik te herleiden uit het gebruik in voorgaande jaren.
LEES VERDER
Het doel van de vrachtwagenheffing is dat voor binnen- en buitenlandse vrachtwagens van meer dan 3.500 kilo een heffing per verreden kilometer betaald moet worden. Het tarief wordt gedifferentieerd naar CO2-uitstoot van de vrachtwagen. Het Eurovignet verdwijnt en ook de MRB, ofwel wegenbelasting, wordt voor deze vrachtauto’s tot een minimum verlaagd. Een ander doel van de heffing is de innovering en verduurzaming van het vrachtverkeer.
Toldienstaanbieders worden straks verantwoordelijk voor de inning van de heffing en de afdracht aan de overheid. Dit betekent onder meer dat toldienstaanbieders vóór genoemde datum bij alle vrachtwagens waarvoor dit gewenst wordt boordapparatuur moeten inbouwen ter registratie van de vrachtwagenheffing. De registratie geschiedt via portalen die boven het wegennet worden geïnstalleerd. Ook zullen de toldienstaanbieders de transporteur van een contract moeten voorzien. De minister meldt dat men daarvoor ook bij aanbieders terecht kan die de heffing tevens in andere landen van de EU afhandelen (een EETS-aanbieder).
De opbrengst van de heffing zal deels besteed worden aan elektrificatie van het vrachtvervoer. Onder meer de subsidies AanZET en SPriLa zullen ermee worden gefinancierd.
De heffing zal na invoering worden gemonitord. Zo zal worden bijgehouden of en in welke mate vrachtwagens de heffing zullen ontgaan door uit te wijken naar wegen waarvoor de heffing niet geldt. Afhankelijk van de gemeten resultaten kunnen dan aanvullende maatregelen genomen worden.
Vanaf dit najaar kunnen transportondernemers zich aanmelden voor de regeling “CO2 meten en verbeteren”. Transportondernemers krijgen dan een adviseur toegewezen die helpt om de kwaliteit van data over de CO2-uitstoot, gereden kilometers en de beladingsgraad van hun vrachtwagenpark te verbeteren.
Inmiddels voormalig minister van Infrastructuur en waterstaat Madlener informeerde de Tweede Kamer op 3 juni 2025 over de voortgang van de in te voeren vrachtwagenheffing. Deze voortgang ligt op koers. Men streeft ernaar de heffing per 1 juli 2026 in te voeren.
LEES VERDER