Als er geconcludeerd wordt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst betekent dit dat er sprake is van onder meer een verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen, dat er vakantierechten worden opgebouwd, er ontslagbescherming is, er recht is op loondoorbetaling bij ziekte et cetera. Dat heeft dan dus de nodige consequenties voor de opdrachtgever.
Recentelijk moest de rechtbank Rotterdam hier weer over oordelen. Het ging om een man die werkzaam was als bedrijfsleider bij een restaurant voor gemiddeld 38 uur per week. Daarnaast verrichtte hij ook nog wat andere werkzaamheden, zoals het inwerken van nieuwe medewerkers en het ontplooien van initiatieven om de onderneming nieuw leven in te blazen. Die werkzaamheden waren aangegaan voor de duur van een jaar. Er was een overeenkomst van opdracht aangegaan die alleen door het bedrijf was ondertekend.
Op enig moment wordt hij ervan beschuldigd geld te hebben gestolen. Hij wordt vervolgens op staande voet ontslagen. De man verzoekt daarna om betaling van een transitievergoeding, een gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding.
De vraag wordt interessant of sprake is van een arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht. Daarvoor loopt de kantonrechter de gezichtspunten langs die de Hoge Raad in het Deliveroo-arrest heeft gegeven:
De rechter oordeelt dat de werkgever bedrijfskleding verstrekte en de werktijden bepaalde en dat de werkzaamheden waren ingebed in de organisatie. Niet afgesproken was dat hij het werk persoonlijk moest verrichten. Ook over het opnemen van verlof was niets geregeld. De man had de wens om samen te werken op basis van een overeenkomst van opdracht en had een modelovereenkomst aangeleverd bij de organisatie. Er was niet afgesproken dat hij zich niet mocht laten vervangen. Door de man werd wekelijks gefactureerd op basis van een afgesproken uurtarief van € 30 per uur dat hij vermeerderde met 21% btw. Niet is gesteld dat de man als werknemer een zelfde beloning zou hebben gekregen. In de door de man toegezonden modelovereenkomst stond dat hij een beroepsaansprakelijkheidsverzekering had. Ter zitting heeft de man bevestigd dat hij deze verzekering had en heeft. Verder bleek dat hij al vanaf 2017 als eenmanszaak stond ingeschreven bij de KVK . Hij wisselde het werken in loondienst af met het werken als zzp’er.
Dit alles bracht de kantonrechter tot het oordeel dat er in deze zaak geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.
De vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen een opdrachtnemer en opdrachtgever of niet houdt de gemoederen flink bezig. In het Deliveroo-arrest sprak de Hoge Raad zich uit over de vraag wanneer sprake is van een arbeidsovereenkomst en stelde een aantal gezichtspunten hiervoor vast.
LEES VERDER
Als een dga bij zijn bv een schuld heeft, betekent het hanteren van zakelijke voorwaarden dat vrijwel dezelfde voorwaarden moeten worden gehanteerd als de voorwaarden die voor andere schuldenaren gelden. Zo zal er onder andere een reële rente moeten worden afgesproken en zal duidelijk moeten zijn hoe de schuld zal worden afgelost.
Let op! Leg alle (zakelijke) afspraken bij een lening aan de bv schriftelijk vast en controleer regelmatig of partijen zich aan de afspraken houden.
Net zoals bij andere schuldenaren kan het voorkomen dat een schuld van een dga bij zijn eigen bv onmogelijk kan worden afgelost. De bv kan er dan voor kiezen de schuld af te waarderen en het verlies voor zijn rekening te nemen. In een rechtszaak die speelde bij rechtbank Zeeland-West-Brabant kwam aan de orde aan welke voorwaarden dan voldaan moet worden.
In genoemde zaak had een bv een rekening-courantschuld van ruim € 1 miljoen van de dga afgewaardeerd. Volgens de dga was er sprake van zakelijk handelen en dus had hij hierover in zijn aangifte niets vermeld. De inspecteur was het hiermee niet eens en vond dat de aandeelhoudersmotieven overheersten. Hij ging uit van een winstuitdeling en vorderde de hierover verschuldigde belasting na. Hierna kwam de zaak voor de rechter.
Voor de rechtbank bleek dat er door de bv geen onderzoek was gedaan naar de terugbetalingscapaciteit van de dga. Hierover waren dan ook geen stukken aanwezig. De adviseur van de dga voerde weliswaar aan dat er gekeken was naar de privévermogenspositie van de dga, maar dit vond de rechtbank onvoldoende. Ook de verdiencapaciteit van de dga was niet betrokken bij de afweging om de schuld kwijt te schelden.
De dga voerde nog aan dat de inspecteur onderzoek had moeten doen naar het zakelijke karakter van de kwijtgescholden schuld, maar de rechtbank was het hiermee niet eens en liet de navordering dan ook in stand.
Als dga is het mogelijk om een lening aan te gaan bij de eigen bv. Daarbij is onder meer van belang dat zakelijke voorwaarden worden toegepast. Dit is ook van belang als een dergelijke schuld moet worden kwijtgescholden.
LEES VERDER
Hoewel het wetsvoorstel al stamt uit september 2020 en de Tweede Kamer op 8 oktober 2024 hiermee instemde, moet het wetsvoorstel nog door de Eerste Kamer worden aangenomen. De ingangsdatum die al keer op keer verschoven werd en inmiddels beoogd was per 1 juli 2025, wordt nu weer doorgeschoven naar op zijn vroegst 1 juli 2026.
Als het wetsvoorstel uiteindelijk wordt aangenomen, bestaat de mogelijkheid om bij pensionering ineens maximaal 10% van het pensioen op te nemen. Die mogelijkheid komt er dan ook voor lijfrentes.
Wat een gepensioneerde met het bedrag ineens wil gaan doen, staat vrij. Er is in de wet geen verplicht bestedingsdoel opgenomen. Wel moet een gepensioneerde bij zijn keuze er rekening mee houden dat het bedrag ineens gevolgen kan hebben voor recht op toeslagen.
Het opnemen van maximaal 10% van het pensioen ineens wordt op zijn vroegst pas mogelijk per 1 juli 2025. De mogelijkheid is namelijk opnieuw uitgesteld.
LEES VERDER
Als ondernemer bent u op zoek naar mogelijkheden om de toegevoegde waarde van uw bedrijf te vergroten. U denkt na over hoe u producten, diensten en processen kunt verbeteren en vernieuwen. U speelt in op nieuwe vragen vanuit de markt. Want op die manier bent u succesvol, doen klanten graag zaken met u en heeft de concurrent het nakijken.
Een rondje op internet leert ons dat innovatie gelijkstaat aan vernieuwing. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is het begrip innovatie te omschrijven als: alle activiteiten die gericht zijn op vernieuwing in een bedrijf. Innovaties kunnen volgens het CBS zowel technologisch als niet-technologisch van aard zijn. Bij technologische innovatie gaat het om het vernieuwen dan wel sterk verbeteren van producten, diensten of de processen waarmee producten en diensten worden voortgebracht. Van niet-technologische innovatie is bijvoorbeeld sprake bij vernieuwingen in de organisatie.
Een van de belangrijkste fiscale stimuleringsregelingen voor innovatie is de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO). Met de WBSO kunt u de loonkosten voor speur- en ontwikkelingswerk (S&O) binnen uw bedrijf verlagen, maar ook de overige S&O-kosten en -uitgaven.
Ook als zelfstandig ondernemer kunt u gebruikmaken van de WBSO. U moet dan wel minimaal 500 uren per jaar besteden aan S&O.
Onder de WBSO vallen twee soorten projecten:
Werkgevers kunnen een afdrachtvermindering van loonbelasting krijgen voor werknemers die (gekwalificeerd) S&O-werk verrichten. Een ondernemer die S&O-werk verricht, kan de aftrek speur- en ontwikkelingswerk toepassen. Aftrek of afdrachtvermindering kan echter alleen als de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) een S&O-verklaring heeft afgegeven. Als werkgever kunt u maximaal vier keer per jaar een digitale WBSO-aanvraag indienen. Bent u zelfstandig ondernemer, dan geldt dit maximum niet.
U kunt uw aanvraag uiterlijk de dag voorafgaand aan de aanvraagperiode indienen. Start uw aanvraagperiode op 1 mei? Dien uw aanvraag dan uiterlijk 30 april in. Hierop zijn twee uitzonderingen: start de aanvraagperiode op 1 januari, dan moet u uw aanvraag uiterlijk 20 december het jaar ervoor indienen. En wilt u een (extra) aanvraag indienen voor de periode oktober – december, dan moet u uw aanvraag uiterlijk 30 september indienen. U mag vier keer per jaar een aanvraag indienen.
Bent u een zelfstandig ondernemer zonder personeel? Dan start de aanvraagperiode vanaf de datum dat u de aanvraag indient tot het einde van het kalenderjaar.
Let op! De uiterste termijnen voor het indienen van een aanvraag voor de WBSO in 2025 zijn:
Door de samenvoeging van de RDA (Research & Developmentaftrek) met de WBSO moet u als werkgever (S&O-inhoudingsplichtige) bij de eerste WBSO-aanvraag voor 2025 aangeven of u kiest voor het werkelijke bedrag aan kosten en uitgaven of voor een forfaitair bedrag.
De S&O-afdrachtvermindering bedraagt in 2025 36% van de totaal gemaakte S&O-(loon)kosten en uitgaven voor zover deze niet meer bedragen dan € 380.000, en 16% over het meerdere. Er geldt geen maximum voor de S&O-afdrachtvermindering.
De S&O-aftrek voor de ondernemer bedraagt in 2025 € 15.738.
Is de verschuldigde loonheffing in een aangiftetijdvak niet voldoende om een evenredig deel van de S&O-afdrachtvermindering te kunnen verrekenen, dan mag u een restant verrekenen met andere aangiftetijdvakken die vallen in het kalenderjaar waarop de S&O-verklaring betrekking heeft.
Werkgevers die als starter worden aangemerkt, krijgen een S&O-afdrachtvermindering van 50% in plaats van 36% over de eerste € 380.000 van de totale S&O-(loon)kosten en uitgaven. U kunt maximaal drie jaar als starter worden aangemerkt. Bij de toets of u als starter wordt aangemerkt, kan meespelen of u activiteiten voortzet van een andere onderneming. U kunt starter zijn als u in de afgelopen vijf kalenderjaren als bv/nv tenminste één jaar niet inhoudingsplichtig was en als zelfstandige maximaal vier kalenderjaren ondernemer was. Startende zelfstandigen krijgen een extra S&O-aftrek van € 7.875. U bent voor de S&O-aftrek starter als u in de vijf voorgaande jaren één of meer keer geen ondernemer was en maximaal twee keer de S&O-aftrek heeft gehad.
U bent verplicht om een S&O-administratie bij te houden van de uitvoering van uw projecten. Uit deze administratie moet blijken welke S&O-werkzaamheden zijn verricht en hoeveel tijd daaraan is besteed. De bewaartermijn van de administratie is zeven jaar. Heeft u bij de eerste WBSO-aanvraag voor 2025 gekozen voor ‘werkelijke kosten en uitgaven’ en niet voor een forfaitair bedrag, dan moet u ook hiervoor een administratie bijhouden. Binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar moet u het aantal gerealiseerde S&O-uren en de eventuele werkelijk gemaakte kosten en uitgaven per S&O-verklaring melden aan RVO.nl.
Alle informatie over de WBSO vindt u op RVO.nl.
Heeft u voor uw eigen innovatie een S&O-verklaring ontvangen en onderneemt u in de vennootschapsbelasting, dan is de innovatiebox wellicht interessant voor u. De winsten die u maakt met innovatieve activiteiten kunt u onderbrengen in de innovatiebox. U betaalt dan aanzienlijk minder belasting: in plaats van het maximale belastingtarief van 25,8% geldt een effectief tarief van 9%. De voorwaarden zijn streng en er geldt een boxdrempel. U kunt elk jaar beslissen of u gebruik gaat maken van de innovatiebox.
U heeft alleen toegang tot de innovatiebox als u beschikt over een S&O-verklaring. Grote bedrijven (netto(groeps)omzet € 250 miljoen of meer in vijf jaar en bruto voordelen uit innovatieve activa van € 37,5 miljoen in vijf jaar) hebben naast een S&O-verklaring nog een tweede toegangsticket nodig (bijvoorbeeld een octrooi).
De Nexusbenadering betekent kort gezegd een beperking als u (een deel van) de S&O-activiteiten uitbesteedt aan een verbonden lichaam, oftewel een ander bedrijfsonderdeel. De voordelen die aan dit uitbestede deel zijn toe te rekenen, komen niet voor de innovatiebox in aanmerking.
Kunt u de innovatiebox toepassen, dan mag u ook kiezen voor een forfaitaire regeling. Deze houdt in dat u 25% van uw totale winst mag aanmerken als voordeel voor de innovatiebox. De forfaitaire regeling kent een maximum van € 25.000. U kunt maximaal drie jaar gebruikmaken van deze forfaitaire regeling.
De ontwikkeling van nieuwe producten, diensten en processen is duur. Heeft u een innovatief idee, maar beschikt uw bedrijf niet over de benodigde financiële middelen, dan biedt wellicht het Innovatiekrediet voor u uitkomst. Hiermee kunnen veelbelovende innovatietrajecten worden gefinancierd. Het is een risicodragend krediet. Tot 2022 varieerde de rente van 7 tot 10%, afhankelijk van het risicoprofiel en het type ontwikkelingsproject. Vanaf 2022 geldt een nieuwe rentestructuur voor terugbetaling van het Innovatiekrediet. Deze bestaat uit rente plus een vaste opslag over het vastgestelde krediet. Het rentepercentage voor 2024 is 3% samengestelde rente. Daarbij komt een eenmalige vaste opslag van 15% voor technische projecten en 25% voor klinische projecten. Over deze opslag betaalt u géén rente. De aanpassing van de structuur is per 1 januari 2022 ingegaan voor nieuwe aanvragen.
Verhogingsaanvragen voor kredieten die voor 1 januari 2022 zijn toegekend, behouden de oorspronkelijke rentestructuur. Ook voor Innovatiekredieten die tot 31 december 2021 zijn toegekend, blijft de oude rentestructuur van kracht. De nieuwe rentestructuur is met name gunstig voor langlopende kredieten. Betaalt u een krediet echter snel terug, dan betaalt u per saldo meer dan vóór 2022.
Er zijn meer financiële regelingen vanuit de overheid. Om uw toegang tot kredieten te vergemakkelijken, biedt de overheid diverse garantieregelingen. Door de garantiestelling zal een kredietverstrekker eerder bereid zijn u een lening te verstrekken. Beschikt u als innovatieve ondernemer over een S&O-verklaring, dan biedt de overheid binnen de regeling Borgstelling MKB Kredieten (BMKB) een aanvullende garantieregeling. In de reguliere regeling betreft het borgstellingskrediet 50% van het krediet dat de bank verstrekt. De borg van de overheid bedraagt 90% van dit borgstellingskrediet. De BMKB is bedoeld voor mkb-ondernemingen met hooguit 250 personeelsleden en een jaaromzet tot € 50 miljoen of een balanstotaal tot € 43 miljoen.
De BMKB is verruimd tot en met 1 juli 2027. Bedrijven met een kredietbehoefte tot € 333.333 kunnen driekwart financieren met BMKB-krediet en dus niet op maximaal de helft van de kredietverstrekking. Verder is het maximum van het BMKB-krediet tijdelijk verhoogd van € 1 miljoen naar € 1,5 miljoen.
Ook is de BMKB verruimd voor investeringen inzake verduurzaming, de BMKB-G (Groen). Deze verruiming is ook bedoeld voor mkb-ondernemingen met hooguit 250 personeelsleden en een jaaromzet tot € 50 miljoen of een balanstotaal tot € 43 miljoen. Met deze verruiming is de omvang van het borgstellingskrediet in de BMKB verhoogd van 50% naar 75% van het kredietbedrag. De regeling is toepasbaar op:
Naast subsidies in de vorm van fiscaal voordeel of krediet zijn er ook subsidies in de vorm van een financiële bijdrage. Er zijn subsidies voor onderzoek en ontwikkeling, subsidies voor samenwerking en innovatie, subsidies die speciaal voor uw branche gelden en provinciale subsidies voor innovatie. Voor meer informatie over subsidies kunt u naast RVO.nl ook terecht Ondernemersplein.nl.
In het voorgaande hebben wij een aantal regelingen voor u op het gebied van innovatie op een rij gezet. Maar er zijn nog zo veel meer! Wij kunnen ons voorstellen dat u wel wilt innoveren, maar dat u niet precies weet welke mogelijkheden u heeft en welke stappen u moet nemen. Bovendien moet u erop bedacht zijn dat het gaat om veelal ingewikkelde regelingen met vaak een beperkt budget. Win daarom informatie bij ons in. Wij helpen u graag verder!
Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.
Innovatie is het sleutelwoord voor de toekomst, want stilstand is achteruitgang. Niet voor niets stimuleert de overheid bedrijven die innoveren met allerlei stimulerings- en financieringsregelingen. Bent u benieuwd of innovatie ook voor uw onderneming loont?
LEES VERDER
U denkt dat u gebeld wordt door een medewerker van de Belastingdienst. Deze ‘medewerker’ zet u onder druk om zo snel mogelijk uw btw-schulden aan de Belastingdienst te betalen. Doet u dat niet, dan wordt er beslag gelegd op uw bedrijfsmiddelen. U betaalt een bedrag. Later blijkt dat u opgelicht bent. Kunt u dan de oplichter betaalde ‘btw’ van uw winst aftrekken? De Belastingdienst gaf onlangs antwoord op deze vraag.
De Belastingdienst antwoordt dat het betaalde bedrag niet rechtstreeks aftrekbaar is op uw winst.
Gelukkig biedt de Belastingdienst nog wel een andere oplossing. Door betaling aan de oplichter heeft u namelijk een vordering op de oplichter gekregen. Als die vordering op balansdatum niet meer volwaardig is, dan kunt u de vordering afwaarderen ten laste van de winst. Op die manier komt het betaalde bedrag alsnog ten laste van uw winst.
Let op! De beoordeling of de vordering niet meer volwaardig is, mag u zelf maken op grond van de bij u bekende feiten en omstandigheden op balansdatum.
Kunt u de aan een oplichter betaalde btw aftrekken van uw winst? De Belastingdienst gaf onlangs antwoord op deze vraag.
LEES VERDER
De Wet VBAR moet duidelijkheid gaan bieden over de vraag wanneer sprake is van een arbeidsovereenkomst. Dit om een situatie van schijnzelfstandigheid tussen een werknemer en werkgever te voorkomen.
Op basis van de uitspraak van de Hoge Raad in de zaak Uber, waarin de Hoge Raad (in reactie op prejudiciële vragen die hierover zijn gesteld) heeft geoordeeld dat alle gezichtspunten zoals zijn weergegeven in het Deliveroo-arrest even belangrijk zijn, gaat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het wetsvoorstel aanpassen.
De WZOP-toets verduidelijkt het gezagscriterium bij arbeidsrelaties.
De toets bestaat uit drie elementen:
In de Wet VBAR werd het laatste punt, het extern ondernemerschap, in eerste instantie pas meegenomen nadat de balans tussen werknemerschap en zelfstandigheid was beoordeeld. Het extern ondernemerschap gaat nu volwaardig meewegen, naast de aansturing in het werk en het werken voor eigen risico.
In het wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden, VBAR, is de WZOP-toets geïntroduceerd, een nieuw beoordelingskader voor arbeidsrelaties. Extern ondernemerschap gaat in deze toets volwaardig meewegen.
LEES VERDER
De Belastingrente voor de vennootschapsbelasting bedraagt in 2025 9%. Als de Belastingdienst met dagtekening vanaf 1 juli 2025 een (voorlopige) aanslag Vpb 2024 oplegt, wordt belastingrente over de periode die begint op 1 juli 2025 en eindigt zes weken na dagtekening van de (voorlopige) aanslag berekend.
Let op! Als de Belastingdienst te lang doet over het opleggen van de (voorlopige) aanslag, kan het zijn dat de periode eerder eindigt. De periode eindigt namelijk altijd uiterlijk 14 weken na een verzoek om een voorlopige aanslag en 19 weken na ontvangst van de aangifte.
U kunt deze belastingrente voorkomen. Hiervoor moet u vóór 1 juni 2025 uw aangifte Vpb 2024 juist en volledig indienen of vóór 1 mei 2025 verzoeken om een juiste en volledige voorlopige aanslag Vpb 2024. In die gevallen zal de Belastingdienst geen belastingrente berekenen.
Let op! Dit is anders als de aanslag afwijkt van het verzoek om een voorlopige aanslag of van de ingediende aangifte. In die gevallen zal de Belastingdienst namelijk wel belastingrente berekenen vanaf 1 juli 2025. Het is daarom belangrijk dat uw aangifte juiste en volledig is en het verzoek om een voorlopige aanslag zo goed mogelijk is ingeschat.
Heeft de (voorlopige) aanslag een dagtekening vóór 1 juli 2025, dan berekent de Belastingdienst ook geen belastingrente. Dit geldt dus ook als de aangifte is ingediend vanaf 1 juni 2025 of de voorlopige aanslag is aangevraagd vanaf 1 mei 2025.
Heeft u een gebroken boekjaar, dan berekent de Belastingdienst belastingrente over een periode die zes maanden na afloop van het boekjaar aanvangt. Ook bij een gebroken boekjaar kunt u de belastingrente voorkomen. U moet dan uw aangifte juist en volledig indienen binnen vijf maanden na afloop van het boekjaar of verzoeken om een voorlopige aanslag binnen vier maanden na afloop van het boekjaar.
Over de vraag of de Belastingdienst een dergelijk hoge belastingrente mag opleggen, loopt voor de vennootschapsbelasting inmiddels een massaalbezwaarprocedure. Als u op tijd bezwaar maakt tegen de belastingrente op een aanslag vennootschapsbelasting, kunt u aansluiten bij deze procedure. Dit betekent dat de Belastingdienst nog geen uitspraak doet maar wacht op het uiteindelijke oordeel van de Hoge Raad.
Als de Belastingdienst vanaf 1 juli 2025 een (voorlopige) aanslag Vpb 2024 oplegt, berekent de Belastingdienst ook 9% belastingrente. Dit kunt u voorkomen door vóór 1 juni 2025 een correcte aangifte in te dienen of een correcte voorlopige aanslag aan te vragen vóór 1 mei 2025.
LEES VERDER
De Belastingrente voor de inkomstenbelasting bedraagt in 2025 6,5%. Als de Belastingdienst met dagtekening vanaf 1 juli 2025 een (voorlopige) aanslag IB 2024 oplegt, wordt belastingrente berekend over de periode die begint op 1 juli 2025 en eindigt zes weken na dagtekening van de (voorlopige) aanslag.
Let op! Als de Belastingdienst te lang doet over het opleggen van de (voorlopige) aanslag, kan het zijn dat de periode eerder eindigt. De periode eindigt namelijk altijd uiterlijk 14 weken na een verzoek om een voorlopige aanslag en 19 weken na ontvangst van de aangifte.
U kunt deze belastingrente voorkomen. Hiervoor moet u vóór 1 mei 2025 uw aangifte IB 2024 juist en volledig indienen of vóór 1 mei 2025 verzoeken om een juiste en volledige voorlopige aanslag IB 2024. In die gevallen zal de Belastingdienst geen belastingrente berekenen.
Let op! Dit is anders als de aanslag afwijkt van het verzoek om een voorlopige aanslag of de ingediende aangifte. In die gevallen zal de Belastingdienst namelijk wel belastingrente berekenen vanaf 1 juli 2025. Het is daarom belangrijk dat uw aangifte juist en volledig is en het verzoek om een voorlopige aanslag zo goed mogelijk is ingeschat.
Heeft de (voorlopige) aanslag een dagtekening vóór 1 juli 2025, dan berekent de Belastingdienst ook geen belastingrente. Dit geldt dus ook als de aangifte is ingediend vanaf 1 mei 2025 of de voorlopige aanslag is aangevraagd vanaf 1 mei 2025.
Over de vraag of de Belastingdienst een dergelijk hoge belastingrente mag opleggen, loopt voor de vennootschapsbelasting inmiddels een massaalbezwaarprocedure. Als u op tijd bezwaar maakt tegen de belastingrente op een aanslag vennootschapsbelasting, kunt u aansluiten bij deze procedure. Dit betekent dat de Belastingdienst nog geen uitspraak doet, maar wacht op het uiteindelijke oordeel van de Hoge Raad.
Deze massaalbezwaarprocedure geldt momenteel niet voor bezwaren tegen de belastingrente op aanslagen inkomstenbelasting. De Belastingdienst zal dergelijke bezwaren daarom afwijzen. Mogelijk dat nog besloten wordt om deze bezwaren toch op te nemen in een massaal bezwaar procedure. Daar is op dit moment echter nog niets over bekendgemaakt.
Als de Belastingdienst vanaf 1 juli 2025 een (voorlopige) aanslag IB 2024 oplegt, berekent de Belastingdienst ook 6,5% belastingrente. Dit kunt u voorkomen door vóór 1 mei 2025 een correcte aangifte in te dienen of een correcte voorlopige aanslag aan te vragen.
LEES VERDER
In 2020 is de nieuwe bijtellingsregeling voor de fiets van de zaak van kracht gegaan. Voor de bijtelling van de fiets van de zaak geldt een forfait van 7% van de consumentenadviesprijs als de werkgever ‘ook voor privégebruik’ een fiets ter beschikking stelt aan de werknemer. Dit betekent dat de fiets eigendom blijft van de werkgever of door de werkgever wordt geleaset. De regeling geldt ook als de werknemer de fiets zelf leaset en alle kosten van de werkgever vergoed krijgt. Als de werknemer deze fiets gebruikt voor zijn woon-werkverkeer of voor zakelijke ritten, kan er voor die ritten geen sprake meer zijn van een onbelaste reiskostenvergoeding. De werknemer gebruikt dan immers voor deze ritten geen privévervoermiddel.
Het kan voorkomen dat de fiets gebruikt wordt voor woon-werkverkeer, maar dat op sommige dagen gebruikgemaakt wordt van een privévervoermiddel, zoals de auto. Voor de auto kan op de dagen waarop met het privévervoermiddel wordt gereisd een onbelaste vergoeding worden verstrekt. Omdat dit nogal administratief bewerkelijk is, is goedgekeurd dat werkgever en werknemer individueel afspraken maken over hoeveel dagen per week met de eigen auto wordt gereisd en hoeveel dagen per week met de fiets. Op basis van de afspraken kan een (vaste) onbelaste reiskostenvergoeding worden verschaft. De afspraken moeten zijn afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van de werknemer en moeten reëel zijn. Een incidentele afwijking hoeft echter niet te leiden tot een aanpassing van de vergoeding.
Als de werkgever een fiets ter beschikking stelt, kunnen werkgever en werknemer samen kiezen voor een cafetariaregeling. De werknemer levert dan brutoloon in en krijgt in ruil daarvoor de fiets ter beschikking gesteld. Fiscaal levert dat een besparing op, omdat de werknemer voor de fiets slechts belast wordt voor het bedrag van het forfait van 7%. Voor een cafetariaregeling gelden specifieke eisen, met name voor het realiteitsgehalte ervan.
Let op! Betalingen aan derden komen niet in mindering op de bijtelling, maar kunt u wel onbelast vergoeden. Dat geldt ook voor de kosten van elektra, als de werknemer de elektrische fiets thuis oplaadt. Geeft u hiervoor een vaste vergoeding, onderbouw de kosten dan zo goed mogelijk en laat de werknemer enkele maanden bijhouden wat het verbruik aan elektra voor de elektrische fiets is.
Het komt ook voor dat de werkgever een fiets aan de werknemer verstrekt of de aanschafkosten van een privéfiets vergoedt. In dat geval is de fiets eigendom van de werknemer. De verstrekking of vergoeding is dan belast loon. Via de werkkostenregeling kan de fiets belastingvrij worden verstrekt. Is er geen vrije ruimte meer, dan betaalt de werkgever 80% belasting via de eindheffing.
De forfaitaire bijtelling voor privégebruik geldt niet als de fiets verstrekt wordt of als de aanschafkosten van een privéfiets vergoed worden. De werknemer gebruikt dan immers zijn eigen fiets voor zakelijke ritten en woon-werkverkeer. Hiervoor is een onbelaste reiskostenvergoeding van € 0,23 (2024) per kilometer wél mogelijk.
Tip! In tegenstelling tot de bijtelling voor privégebruik van een auto van de zaak, kan de werkgever de bijtelling voor de fiets onder de werkkostenregeling laten vallen. Dat kan voordelig zijn als er nog vrije ruimte in de WKR beschikbaar is die nog niet is ingevuld met andere secundaire arbeidsvoorwaarden. De medewerker krijgt dan op zijn loonstrook geen inhouding meer voor de loonheffing over de bijtelling van zijn fiets.
Let op! De vrije ruimte in de werkkostenregeling bedraagt in 2025 2% over de eerste € 400.000 van de loonsom en 1,18% over het meerdere daarvan.
De regels voor werknemers gelden ook voor de dga van een bv. De dga wordt fiscaal gezien namelijk als werknemer aangemerkt.
De waardering van het voordeel van een fiets van de zaak op 7% geldt ook voor zelfstandig ondernemers. Effectief werkt dit hetzelfde als voor werknemers, zij het dat de 7%-bijtelling in dit geval bij de winst wordt opgeteld. Voor ondernemers geldt dat het bedrag van de bijtelling nooit meer kan bedragen dan de totale kosten van de fiets in het jaar.
De forfaitaire bijtelling is niet van toepassing als de werknemer de (deel)fiets alleen voor zakelijke ritten gebruikt en dus niet mee naar huis neemt. Wordt de fiets ook voor woon-werkverkeer gebruikt, dan geldt er een wettelijke fictie: de fiets wordt geacht ‘ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld indien de fiets ook voor woon-werkverkeer ter beschikking is gesteld’. Of de fiets ook daadwerkelijk privé wordt gebruikt, is voor deze regeling niet belangrijk. Anders dan bij een auto kan er bij gebruik van de fiets voor woon-werkverkeer dus geen ‘tegenbewijsregeling’ (rittenregistratie) gebruikt worden om aannemelijk te maken dat de fiets niet privé wordt gebruikt.
Let op! Ook als de fiets alleen privé wordt gebruikt en niet voor woon-werkverkeer, bijvoorbeeld omdat dit gezien de afstand niet mogelijk is, is de bijtellingsregeling van toepassing.
Tip! Worden deelfietsen die op de zaak of op een ander uitgiftepunt gestald staan ook voor woon-werkverkeer gebruikt, dan geldt voor die fiets de forfaitaire bijtelling. Lastig punt bij zo’n deelfiets is dan wel dat je als werknemer niet het hele jaar het exclusieve gebruiksrecht van de deelfiets hebt. In de wet is hier geen specifieke regeling voor getroffen. Per situatie zal dan gekeken moeten worden hoe de bijtelling berekend moet worden. Overleg met de Belastingdienst over deze deelfietsen is dan aan te raden.
Er bestaat geen wettelijke definitie van een fiets. Voor de loonbelasting telt daarom als fiets wat in het gewone spraakgebruik als fiets wordt gezien. De elektrische fiets of e-bike doet daar dus ook automatisch in mee.
Gewone brom- en snorfietsen vallen buiten de bijtellingsregeling voor fietsen. Wel valt door een wettelijke uitbreiding van het begrip ‘fiets’ in de loon- en inkomstenbelasting de speedpedelec onder het forfait van 7%. Een speedpedelec is een fiets met elektrische trapondersteuning met een maximale snelheid tussen de 25 en de 45 km per uur.
Fiscaal kunnen in deze regeling ook sportieve fietsen zoals een racefiets of mountainbike ingezet worden als fiets van de zaak.
De in Nederland door de fabrikant of importeur publiek kenbaar gemaakte consumentenadviesprijs geldt als uitgangspunt voor de waarde waarover de bijtelling van 7% wordt berekend. Als er voor de fiets geen consumentenadviesprijs bekend is, moet de consumentenadviesprijs van de vergelijkbaarste fiets gehanteerd worden.
Deze waarde geldt zowel voor een nieuwe als voor een gebruikte fiets.
Tip! Het is daarom vaak aantrekkelijk de fiets na een aantal jaren door de werknemer in privé over te laten nemen. De werkgever mag voor wat betreft de overnameprijs uitgaan van de prijs bij aanschaf minus een afschrijving van 20% per jaar. Dit betekent dat de fiets na vijf jaar gratis door de werknemer zou kunnen worden overgenomen. De bijtelling van 7% vervalt vanaf dat moment. Voor zakelijk gefietste kilometers, inclusief woon-werkverkeer, kan dan een onbelaste vergoeding van € 0,23 (2025) per km worden verstrekt. Daarnaast kan de werkgever voor de overnameprijs van de fiets desgewenst een renteloze lening verstrekken.
Voor gebruikte fietsen zal het niet altijd makkelijk zijn om de oorspronkelijke consumentenadviesprijs te achterhalen. De gezamenlijke fietsimporteurs en fabrikanten hebben daarom via de Stichting Digitaal Samenwerken Tweewielerbranche een onlinetool beschikbaar gesteld op de website www.bijtellingzakelijkefiets.nl.
Naast het effect op de loonbelasting kan de mate van gebruik voor woon-werkverkeer indirect ook van belang zijn voor de btw-aftrek op de fiets. De btw op de aankoop of de leasetermijnen is tot maximaal € 130 aftrekbaar.
Aan deze aftrek zijn in het BUA (Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting) wel voorwaarden verbonden. Die houden in dat de werkgever in het kalenderjaar en de twee voorafgaande kalenderjaren aan de werknemer niet eerder een fiets heeft verstrekt of ter beschikking heeft gesteld. Daarnaast mag de werkgever voor deze btw-aftrek vanaf het verstrekken of ter beschikking stellen van de fiets tot het einde van het kalenderjaar en in elk van de twee volgende kalenderjaren niet voor 50% of meer van het aantal dagen een reiskostenvergoeding verstrekken of op een andere manier voorzien in woon-werkverkeer.
Praktisch bezien betekent dit dus bijvoorbeeld géén btw-aftrek als de medewerker naast de fiets ook een auto van de zaak heeft, maar bijvoorbeeld wel btw-aftrek als de medewerker alle dagen per fiets reist en geen reiskostenvergoeding meer krijgt.
De aftrekbeperking van de btw tot maximaal € 130 geldt niet voor de zakelijke fiets van de ondernemer zelf. Deze zal daarom het privégebruik zo goed mogelijk moeten schatten en kan vervolgens dit deel van de btw niet aftrekken.
De bijtelling voor het privégebruik van de ter beschikking gestelde fiets van de zaak betreft het bedrag dat bij de werknemer wordt belast voor het privé kunnen gebruiken van de fiets. Feitelijk gaat het daarbij om vaststelling van loon in natura. Voor zover de werknemer zelf de kosten van die fiets betaalt in de vorm van een vergoeding voor privégebruik, is er geen sprake van een belast voordeel en daarom ook niet van fiscaal loon in natura. In de wet is het zo geregeld dat de bijtelling belast wordt ‘voor zover deze uitgaat boven de vergoeding die de werknemer voor het gebruik voor privédoeleinden is verschuldigd’.
Tip! Belangrijk is dan wel dat de werkgever de bijdrage van de werknemer juridisch en administratief de vorm geeft van een vergoeding voor privégebruik en dat dit administratief via de loonstrook verwerkt wordt.
Betaalt de werknemer een eigen bijdrage voor de ter beschikking gestelde fiets, dan is die bijdrage belast met btw. Voor de btw-aftrek van maximaal € 130 moet vervolgens worden beoordeeld of de inkoopprijs minus de eigen bijdrage hoger of lager is dan € 749 inclusief btw. Als het saldo niet hoger is dan dit bedrag, komt de voor de inkoop/lease van de fiets aan de ondernemer in rekening gebrachte btw volledig voor aftrek in aanmerking.
Als de inkoopprijs of het totaal van de leasetermijnen na aftrek van de eigen bijdrage van de werknemer hoger is dan € 749 inclusief btw, is de aftrek van btw uitgesloten voor het bedrag dat uitkomt boven € 749.
Op zakelijke, al dan niet ter beschikking gestelde fietsen kunt u in aanmerking komen voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA). Op elektrische bakfietsen of cargobikes (bakfiets voor vrachtvervoer) krijgt u daarnaast 36% milieu-investeringsaftrek (MIA) en 75% Vamil, beide over 90% van het bedrag van de investering. Is de bakfiets of cargobike ook voorzien van zonnepanelen, dan bedraagt de MIA 45% en de Vamil 75%, ook nu over 90% van het investeringsbedrag.
Verder kunt u voor een draadloos oplaadpunt voor elektrische (bak)fietsen 45% MIA krijgen en 75% Vamil. Bovengenoemde investeringsaftrek geldt ook bij operationele lease, waarbij de leasemaatschappij de aftrek toepast. Er geldt wel een aantal aanvullende voorwaarden. Zo moet onder andere het gewicht van de bakfiets of cargobike minstens 75 kilo bedragen. De MIA en Vamil gelden ook voor een eventuele aanhangwagen en wisselaccu.
Tip! Om voor de MIA en willekeurige afschrijving in aanmerking te komen, moet de investering binnen drie maanden na het aangaan van de verplichting(en) zijn aangemeld bij de RVO.
Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.
Verstrekt u aan uw personeel een fiets van de zaak? Heeft u als dga een fiets van de zaak? Dan bedraagt het bijtellingspercentage voor uw werknemer of voor u als dga 7%. Wat zijn de verdere fiscale randvoorwaarden voor deze regeling, welk type fiets valt hieronder en hoe zit het met privégebruik?
LEES VERDER
Let op! In eerste instantie gaat dit alleen gelden voor rijksbelastingen.
Belastingplichtigen kunnen bij betalingsmoeilijkheden een verzoek indienen bij de Belastingdienst voor uitstel van betaling of kwijtschelding van belasting. Onder meer tijdens de coronacrisis werd hiervan veelvuldig gebruikgemaakt. Of uitstel van betaling c.q. kwijtschelding wordt verleend, hangt onder meer af van de betalingscapaciteit van belastingplichtige. Hiervoor worden vaste normen gehanteerd.
Bij afwijzing van een verzoek is nog administratief beroep mogelijk bij de directeur van de Belastingdienst. Wijst deze het beroep af, dan kan men alleen nog naar de burgerrechter stappen.
Dit gaat vanaf 2027 veranderen voor verzoeken om uitstel van betaling en kwijtschelding die betrekking hebben op rijksbelastingen. Op dergelijke verzoeken wordt dan via een beschikking beslist, waarna bezwaar en uiteindelijk beroep bij de belastingrechter openstaat.
Ook tegen verzoeken om uitstel van betaling en kwijtschelding voor lokale belastingen, zoals gemeentelijke belastingen, zal op termijn bezwaar en beroep mogelijk zijn bij de belastingrechter. Het is echter nog niet bekend wanneer dit wordt doorgevoerd.
Belastingplichtigen krijgen vanaf 2027 betere rechtsbescherming bij geschillen over uitstel van betaling en kwijtschelding van belastingschulden. Dergelijke geschillen kunnen dan via bezwaar en beroep uiteindelijk bij de belastingrechter worden uitgevochten.
LEES VERDER