Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van het soort rijbewijs en of het rijbewijs nodig is voor werkzaamheden van uw werknemer.
Een regulier bewijs benodigd voor het besturen van een auto (rijbewijs B) kunt u aan uw werknemer vergoeden. Dit kan onbelast als u deze vergoeding aanwijst als eindheffingsloon in de vrije ruimte. Dit gaat dus ten koste van uw vrije ruimte.
Het vergoeden van het rijbewijs moet wel aan de gebruikelijkheidstoets voldoen. Anders kan dit niet onbelast (u kunt dan niet aanwijzen als eindheffingsloon) en moet u dit in de belastingheffing betrekken bij de werknemer.
De gebruikelijkheidstoets betekent dat het vergoeden niet meer dan 30% mag afwijken van wat in vergelijkbare omstandigheden gebruikelijk is. De beoordeling van deze toets vindt plaats aan de hand van onder meer de soort vergoeding en de waarde en wie de vergoeding krijgt.
Heeft uw werknemer het rijbewijs op geen enkele manier nodig voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden, dan kan het zijn dat de Belastingdienst vindt dat de vergoeding niet gebruikelijk is. In zo’n geval kan de vergoeding van het rijbewijs B niet belastingvrij.
Tip! De beoordeling of iets voldoet aan de gebruikelijkheidstoets is niet altijd eenvoudig. Om discussie over elke euro met de Belastingdienst te voorkomen, kunt u gebruikmaken van de doelmatigheidsmarge van € 2.400. Tot een bedrag van maximaal € 2.400 per werknemer per jaar beschouwt de Belastingdienst de zaken namelijk in alle redelijkheid als gebruikelijk. In alle redelijkheid betekent dat het loon van de werknemer bijvoorbeeld niet lager mag worden dan het wettelijk minimumloon of bij een stagiair.
Heeft uw werknemer al een rijbewijs B, dan kunt u een rijbewijs voor het rijden met een aanhanger van maximaal 3.500 kilogram (rijbewijs E) aan uw werknemer vergoeden. Dit kan onbelast als uw werknemer het rijbewijs E nodig heeft voor zijn werkzaamheden.
Moet u werknemer bijvoorbeeld regelmatig met een zware aanhanger (meer dan 750 kilogram) op pad voor zijn werkzaamheden, dan heeft hij daarvoor een rijbewijs E nodig. In dat geval geldt voor de vergoeding van dit rijbewijs een zogenaamde gerichte vrijstelling voor de verbetering van de vaardigheden ter vervulling van de dienstbetrekking. De vergoeding is dan onbelast zonder dat u de vrije ruimte daarvoor hoeft aan te spreken.
Let op! Is het rijbewijs E niet nodig voor de werkzaamheden van de werknemer, dan kan de vergoeding eventueel alsnog onbelast als u deze aanwijst als eindheffingsloon in de vrije ruimte. Let daarbij wel op de gebruikelijkheidstoets, zoals hiervoor beschreven.

U wilt de kosten van het behalen van een rijbewijs aan een werknemer vergoeden. Kan dit belastingvrij? En zo ja, gaat dit dan ten koste van uw vrije ruimte?
LEES VERDER
De verhoogde vrijstelling voor de eigen woning was met name bedoeld om de toegang voor jongeren tot de woningmarkt te vergemakkelijken. De vrijstelling bedroeg bij aanvang € 100.000. Om oneigenlijk gebruik tegen te gaan, kende de vrijstelling een aantal strenge voorwaarden.
In een zaak die onlangs speelde voor het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, wilde een belastingplichtige gebruikmaken van de volledige schenkvrijstelling voor de eigen woning. Ze had in het verleden echter al gebruikgemaakt van de eenmalige verhoogde schenkvrijstelling (in 2025 is dit € 32.195). Daardoor zou ze de vrijstelling voor de eigen woning nog maar deels kunnen gebruiken. Om dit te voorkomen hadden belastingplichtige en haar ouders besloten de eerdere schenking te laten vervallen door middel van een vervallenverklaring.
De ouders hadden het bedrag destijds geschonken onder schuldigerkenning. De dochter kreeg de schenking dus alleen op papier en nog niet in handen. Het bedrag van de schenking zou pas bij overlijden van de ouders opeisbaar zijn. Tot die tijd zou er over het bedrag rente verschuldigd zijn.
Voor het gerechtshof bleek dat de vervallenverklaring helaas niet effectief was. Het Hof overwoog dat het herroepen van een schenkingsovereenkomst waarvan een notariële akte is opgemaakt, alleen mogelijk is als in de akte de bevoegdheid tot herroeping is bedongen. Dit bleek niet het geval te zijn. Dat er over het geleende bedrag – ondanks de afspraak – hierover geen rente was betaald, betekende evenmin dat de schenking was ontbonden.
Belastingplichtige wees ook nog op het feit dat de Belastingdienst in een standpunt had aangegeven dat in de omschreven situatie wel een beroep op de volledige vrijstelling kon worden gedaan. Het Hof ging in deze redenering echter niet mee, omdat de betreffende situatie afweek van die zoals door de kennisgroep van de Belastingdienst was omschreven. De schenking was hier namelijk niet aangegaan met de mogelijkheid van herroeping en evenmin onder een ontbindende voorwaarde. Het Hof stelde de inspecteur dan ook in het gelijk en besliste dat er geen recht bestond op de volledige vrijstelling.

Tot 2024 bestond er een speciale vrijstelling in de schenkbelasting ten behoeve van de eigen woning. Deze vrijstelling, ook wel bekend als jubelton, kon niet of maar deels worden toegepast als in het verleden al gebruik was gemaakt van een verhoogde vrijstelling in de schenkbelasting. Het herroepen van een dergelijke schenking is echter alleen onder voorwaarden mogelijk.
LEES VERDER
De Tweede Kamer heeft een voorstel tot wetswijziging aan genomen om de brandstofaccijnskorting in 2026 met € 448 miljoen te verlagen. In plaats van een totale accijnskorting van € 1.716 miljoen, wordt de korting daardoor € 1.268 miljoen. De verlaging van de brandstofaccijnskorting wordt evenredig over benzine, diesel en LPG verdeeld (zie onderstaande tabel).
| Accijns 2026 (euro per liter) | Benzine | Diesel | LPG |
| Oorspronkelijke voorstel | € 0,7891 | € 0,5163 | € 0,1862 |
| Na wetswijziging Tweede Kamer | € 0,8447 | € 0,5523 | € 0,1993 |
| Verschil (hogere accijns) | € 0,0556 | € 0,036 | € 0,0131 |
Al met al wordt de accijns op benzine door dit voorstel ongeveer 5,5 eurocent hoger, de accijns op diesel 3,6 eurocent en op LPG 1,3 eurocent.
De Tweede Kamer wil dat het vrijgekomen budget wordt ingezet om bezuinigen op en verschraling van het OV te voorkomen.
Let op! Het voorstel tot wetswijziging is nog niet definitief. De Eerste Kamer moet hier namelijk ook nog mee instemmen.

De Tweede Kamer wil dat de accijnskorting op fossiele brandstoffen in 2026 lager wordt. Dit betekent dat u aan de pomp waarschijnlijk meer gaat betalen.
LEES VERDER
Deze compensatie voorziet dus in de gemiste pensioenopbouw in de toekomst. Dit speelt met name bij bedrijfstakpensioenfondsen, omdat zij werken met een doorsneepremie. Daarbij betaalt iedereen evenveel, maar omdat jongeren een langere beleggingshorizon hebben, subsidiëren zij feitelijk de oudere werknemers. Vanaf ongeveer 45 jaar is het kantelpunt.
De 45-plussers moeten dus bij de overgang naar de Wtp gecompenseerd worden. Deze compensatie wordt vaak betaald uit de buffer van het pensioenfonds. Deze compensatie wordt dan betaald op het moment dat het fonds invaart en wordt alleen betaald aan actieve werknemers.
Let op! Zogenaamde slapers krijgen dus geen compensatie. Zij bouwen immers geen pensioen meer op en kunnen er dan ook niet op achteruitgaan met de overstap naar de Wtp.
Ook werkgevers in de vrije markt moeten compenseren als zij overstappen naar de Wtp. Als zij voor bestaande werknemers echter de huidige beschikbare premiestaffel houden, is er uiteraard geen sprake van een mogelijke achteruitgang en hoeft er niet gecompenseerd te worden. Nieuwe werknemers na 2028 krijgen gewoon de nieuwe flatrate en hoeven ook niet gecompenseerd te worden.
De compensatie kan op drie manieren:
Als de compensatie in de vorm van pensioen gaat, krijgen – dat moet – ook nieuwe werknemers deze compensatie. In sommige situaties bestaat de compensatie zowel uit een deel vanuit het fonds op het moment van invaren, als in de toekomst uit een deel door de werkgever betaald.
Van belang is dus vooral of een werknemer in dienst is op het moment dat de compensatie wordt gegeven. Bij ontslag – krijgen of nemen – of in geval van een reorganisatie moet dan ook goed rekening worden gehouden met de compensatie sec en het moment dat deze wordt gegeven. Als een werknemer op 1 december uit dienst gaat en het fonds vaart per 1 januari daarna in, dan krijgt hij niets. Zou het ontslag pas per 1 februari zijn, dan wel.
Let op! Werkt u met zzp’ers, dan is het ook hiervoor van belang te weten of er sprake is van schijnzelfstandigheid of niet.
Werkgevers moeten dan ook goed communiceren om niet aansprakelijk te zijn. Werknemers – en hun adviseurs/vakbonden – moeten alert zijn op de afspraken, rekening houdend met de keuzes van het betrokken pensioenfonds. Van de meeste pensioenfondsen is inmiddels bekend wanneer zij gaan invaren en ook wat de eventuele compensatie is.
Let op! Als deze datum wordt uitgesteld, moet goed onderzocht worden wat de gevolgen zijn en wie daarvoor verantwoordelijk is.

Alle pensioenregelingen moeten per uiterlijk 2028 aangepast zijn aan de Wet toekomst pensioenen (Wtp). Het uitgangspunt is dan een flatratepremie die voor iedereen gelijk is. Omdat het op te bouwen pensioen vanaf 2028 dan lager kan zijn dan het pensioen dat onder de bestaande regeling zou zijn opgebouwd, moet er – als dat het geval is – een ‘adequate compensatie’ worden gegeven.
LEES VERDER
Voor de heffing van btw bij verhuur van een vakantiewoning is dus van belang of u hiervoor al dan niet als btw-ondernemer wordt aangemerkt. De verhuur moet dan zodanig zijn dat sprake is van exploitatie van een vermogensbestanddeel om er duurzaam opbrengsten uit te verkrijgen. De vraag is wanneer hiervan sprake is. Die vraag is niet in alle gevallen eenvoudig te beantwoorden en afhankelijk van de feiten en omstandigheden.
Van belang daarbij is met name of de verhuur van de vakantiewoning erop gericht is om duurzaam opbrengst hieruit te krijgen. Daarvan zal bij een incidentele verhuur van de vakantiewoning geen sprake zijn. Vraag daarbij is uiteraard wanneer de verhuur incidenteel is. Daar zijn helaas geen harde cijfers voor beschikbaar.
Let op! In een ver verleden was er een goedkeuring dat er geen sprake was van btw-ondernemerschap als de vakantiewoning was aangeschaft met het oogmerk om deze in de eerste plaats zelf te gebruiken. Goedgekeurd was dat er in ieder geval vanuit gegaan mocht worden dat er sprake was van btw-ondernemerschap als de vakantiewoning minstens 140 dagen per jaar verhuurd werd. Het besluit waarin deze goedkeuring was opgenomen, is echter medio 2009 al ingetrokken. Voor de beoordeling of wel of niet sprake is van btw-ondernemerschap, kunt u daarom geen gebruikmaken van deze getalsmatige beoordeling.
Twijfelt u of u wel of niet btw-ondernemer bent voor de verhuur van uw vakantiewoning? U kunt door middel van een verzoek tot vooroverleg de Belastingdienst vragen een standpunt hierover in te nemen. Verschilt u van mening, dan kunt u de zaak altijd voorleggen aan de belastingrechter door in beroep te gaan tegen de beslissing van de Belastingdienst over al dan niet in rekening gebrachte btw.
Bent u btw-ondernemer voor de verhuur van uw vakantiewoning, dan moet nog bepaald worden of er sprake is van een btw-vrijgestelde verhuur of een btw-belaste verhuur is. Over het algemeen zal de verhuur btw-belast zijn (nu nog met 9% btw, vanaf 1 januari 2026 met 21% btw). Dat kan anders zijn als het verhuur van een woning betreft voor een langere periode aan één persoon.
Tip! Overleg over uw eigen situatie met één van onze adviseurs.
Het in rekening moeten brengen van btw lijkt nadelig, maar kent ook een voordelige kant. Het betekent immers ook dat de btw die bij aanschaf van de vakantiewoning mogelijk betaald is en de btw over de exploitatiekosten (zoals onderhoud, energie, schoonmaakkosten en bemiddelingsfee), aftrekbaar is. Welk deel ervan aftrekbaar is, hangt weer af van de mate van btw-belaste verhuur en het eigen gebruik.
Voorbeeld
U koopt in 2025 een vakantiewoning voor € 121.000 (inclusief btw). De vakantiewoning wordt in 2025 voor 70% btw-belast verhuurd en staat dan niet aan u ter beschikking. Voor 30% wordt de vakantiewoning door u zelf gebruikt. Van de btw bij aankoop van € 21.000 kunt u dan in 2025 € 14.700 (70%) terugvragen in uw btw-aangifte.
Let op!Als de verhouding tussen de btw-belaste verhuur en het eigen gebruik in de jaren wijzigt, kan het zijn dat u een deel van de afgetrokken btw op de aanschaf van de vakantiewoning terug moet betalen of dat u een deel van de niet-afgetrokken btw alsnog in aftrek kunt brengen.
Als de verhuur van uw vakantiewoning btw-belast is, brengt u in 2025 9% btw in rekening. Houd er rekening mee dat dit percentage vanaf 2026 21% bedraagt.
Let op! Ontvangt u in 2025 al vooruitbetaling voor verhuur die in 2026 plaatsvindt? Dan moet u daarover in 2025 al 21% btw berekenen.

Als u een vakantiewoning bezit en deze deels verhuurt, moet u mogelijk btw in rekening brengen als u voor deze verhuur wordt aangemerkt als btw-ondernemer. Wanneer u wel of niet een btw-ondernemer bent, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden.
LEES VERDER
Voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget is voor 2025 bepaald dat geen recht op deze toeslagen bestaat als de ontvanger ervan meer dan € 141.896 aan vermogen bezit. Heeft de ontvanger een toeslagpartner, dan mag het gezamenlijke vermogen niet meer zijn dan € 179.429. Voor de huurtoeslag geldt een maximaal vermogen van € 37.395, met een partner geldt een maximum van € 74.790. Genoemde maxima worden jaarlijks geïndexeerd.
Op de vermogenstoets geldt voor een aantal vermogensbestanddelen een uitzondering, vanuit de gedachte dat het niet rechtvaardig zou zijn als het bezit van dergelijk vermogen aan een toeslag in de weg zou staan. Denk bijvoorbeeld aan de financiële ondersteuning die zorgmedewerkers ontvingen in verband met langdurige post-COVID klachten. Afhankelijk van het vermogensbestanddeel geldt een uitzondering voor drie of tien jaar.
Aan de lijst met uitzonderingen worden met ingang van 2026 twee nieuwe uitzonderingen toegevoegd. Dit betreft tegemoetkomingen die zijn uitgekeerd aan nabestaanden van een gedupeerde overleden aanvrager.
De andere nieuwe uitzondering betreft de wettelijke rente die uitkerende instanties verschuldigd zijn als een uitgezonderde uitkering niet tijdig wordt uitbetaald. Deze uitzondering geldt voor de periode die ook geldt voor het betreffende uitgezonderde vermogensbestanddeel.

Een van de voorwaarden voor het recht op toeslagen is dat de ontvanger ervan over niet te veel vermogen mag beschikken. Deze zogenaamde vermogenstoets geldt alleen niet voor de kinderopvangtoeslag. Een aantal specifieke vermogensbestanddelen is van de vermogenstoets uitgezonderd. Vanaf 2026 wordt dit aantal uitgebreid.
LEES VERDER
Een fysiotherapeut was het gewend om zijn hond mee naar het werk te nemen. Hij was niet de enige, ook zijn collega’s deden dat. Op een bepaald moment besloot de werkgever dat honden met ingang van 1 juli 2024 niet langer werden toegelaten op het werk. De werknemers ageerden hiertegen met als gevolg dat de maatregel werd uitgesteld tot 1 mei 2025.
De fysiotherapeut legde zich er niet bij neer en startte een kort geding. Hij was van mening dat er sprake was van een verworven recht door het langjarige gebruik binnen de organisatie. De organisatie daarentegen gaf aan dat het onder haar instructierecht viel en dat er signalen van overlast waren geweest en er risico’s voor de hygiëne, veiligheid en aansprakelijkheid bestonden.
De rechter refereerde aan het Pontmeyer-arrest van een aantal jaren geleden waarin de Hoge Raad diverse gezichtspunten had geformuleerd om te kunnen beoordelen of sprake is van een verworven recht. Denk hierbij aan de volgende zaken:
De rechter schaarde zich in deze casus achter de fysiotherapeut. Het was duidelijk dat de fysiotherapeut zijn hond sinds zijn indiensttreding had meegenomen naar het werk, net als zes andere collega’s op dezelfde locatie. Het was voor de werknemer niet mogelijk een hondenuitlaatservice in te schakelen vanwege de ligging van zijn huis. Bovendien waren er geen bezwaren gekomen vanuit cliënten. Als er wel bezwaren waren, ging de hond in de bench. De hond kwam niet in eetruimten, sanitaire ruimten en kantoren. Ook had de werkgever tot eind mei nooit bezwaar gemaakt tegen het meenemen van de hond. Hierdoor mocht de werknemer erop vertrouwen dat hij de hond in het kader van zijn arbeidsovereenkomst mocht meenemen naar het werk en dat er inmiddels sprake was van een arbeidsvoorwaarde geworden.
Vanuit de werkgever was onvoldoende onderbouwd welk zwaarwegend bedrijfsbelang de werkgever had om de hond niet langer toe te staan. Ook was er geen eenzijdig wijzigingsbeding overeengekomen. De werkgever was dus afhankelijk van de instemming van de werknemer die hij niet had gekregen.
Conclusie in deze zaak was daarmee dat het meenemen van de hond naar het werk een arbeidsvoorwaarde was.
Let op! Deze uitspraak geldt specifieke voor de situatie in deze casus.

In het arbeidsrecht zien rechters zich regelmatig geconfronteerd met bijzondere vragen. Zo ook recentelijk in een zaak waar de vraag centraal stond of het een arbeidsvoorwaarde was om een hond mee te mogen nemen naar het werk.
LEES VERDER
Voor de behandeling van een ingesteld beroep, hoger beroep en beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. De hoogte ervan hangt af van de instantie waar u procedeert, van de vraag of u al dan niet een natuurlijk persoon bent en van de belastingsoort waartegen u procedeert. De hoogte van het griffierecht varieert in 2025 van € 53 tot € 579.
Om de rechtsgang zo min mogelijk te beperken, is geregeld dat onvermogenden geen griffierecht hoeven te betalen. Bij een zaak die onlangs speelde voor de Hoge Raad, maakte de Hoge Raad nieuwe richtlijnen bekend over de vraag wanneer sprake is van onvermogen.
De Hoge Raad geeft aan dat sprake is van onvermogen als een belastingplichtige een maandelijks netto-inkomen heeft dat minder is dan 95% van de voor een alleenstaande geldende maximale bijstandsnorm. De werkelijke gezinssamenstelling is hiervoor niet van belang. Bovendien mag een belastingplichtige niet beschikken over vermogen waaruit het verschuldigde griffierecht kan worden betaald. Ook het inkomen en vermogen van een eventuele fiscale partner moet hierbij in aanmerking worden genomen.
De hoogte van het inkomen en vermogen worden bepaald in de periode tussen het moment dat de griffier voor de eerste maal op de verschuldigdheid van het griffierecht heeft gewezen en het einde van de voor de betaling ervan gestelde termijn.
De nieuwe richtlijnen betekenen een verruiming van de vrijstelling tot betaling van griffierecht. In een eerder arrest uit 2015 werd nog uitgegaan van onvermogen als het inkomen minder dan 90% van genoemde bijstandsnorm bedroeg.
Let op! De verruimde vrijstelling geldt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2021.

Als u het niet eens bent met een aanslag of andere beslissing van de belastinginspecteur, kunt u hiertegen bezwaar aantekenen. Wordt dit afgewezen, dan kunt u in beroep bij de rechter en daarna eventueel in hoger beroep en cassatie. Voor een behandeling door de rechter moet u in principe griffierecht betalen.
LEES VERDER
De Hoge Raad oordeelde in 2021 in het zogenaamde Kerstarrest dat de forfaitaire box 3-heffing vanaf 2017 in strijd is met het Europees recht. De Hoge Raad bood in die casus rechtsherstel door aan te sluiten bij het werkelijke rendement. Alle bezwaarschriften die meeliepen in de massaalbezwaarprocedure werden vervolgens in een collectieve uitspraak op bezwaar op 4 februari 2022 gegrond verklaard. Hierdoor kwamen die aanslagen allemaal onherroepelijk vast te staan. Een beroep bij de rechtbank is dan niet meer mogelijk.
Fiscale partners kunnen hun box 3-inkomen in de aangifte onderling verdelen. In de wet is opgenomen dat een andere verdeling alleen kan tot het moment waarop de beide aanslagen onherroepelijk vaststaan. Aanslagen uit de massaalbezwaarprocedure kwamen op 4 februari 2022 onherroepelijk vast te staan. Op grond van de wet is het daarom niet meer mogelijk om de verdeling van het box 3-inkomen na 4 februari 2022 aan te passen.
De Belastingdienst stuurde echter pas ná 4 februari 2022 de nieuwe berekeningen van het box 3-inkomen op basis van het rechtsherstel. Met dit nieuwe box 3-inkomen zou in bepaalde situaties een andere verdeling van het box 3-inkomen optimaler kunnen zijn. De Belastingdienst staat dit echter niet meer toe, omdat de aanslagen op 4 februari 2022 onherroepelijk vast zijn komen te staan.
Rechtbank Den Haag twijfelt aan het standpunt van de Belastingdienst. Onder meer omdat op 4 februari 2022 nog niet duidelijk was wat de collectieve uitspraak voor het box 3-inkomen van individuele belastingplichtigen zou betekenen. De nieuwe berekeningen van het box 3-inkomen werden immers pas ná die tijd bekend. De rechtbank stelde daarom de volgende vragen aan de Hoge Raad:
AG Koopman adviseert de Hoge Raad om het wijzigen van de verdeling tussen fiscale partners in deze situatie toe te staan. De AG vindt dat een verzoek tot wijziging mogelijk moet zijn tot zes weken na de beschikking waarin het rechtsherstel is opgenomen. Het wachten is nu op het eindoordeel van de Hoge Raad.
Let op! Is het in uw situatie optimaler om te kiezen voor een andere verdeling van het box 3-inkomen? Doe dan zo spoedig mogelijk een verzoek daartoe – waar mogelijk binnen zes weken na de rechtsherstelbeschikking – samen met uw fiscale partner. Mogelijk kan later door de Belastingdienst aan dit verzoek tegemoetgekomen worden. Een en ander zal afhankelijk zijn van de antwoorden van de Hoge Raad.
De Belastingdienst vermindert uw box 3-inkomen na de massaalbezwaarprocedure. Uw definitieve aanslag staat dan onherroepelijk vast. Kunt u dan uw box 3-inkomen nog anders verdelen met uw fiscale partner? De Belastingdienst vindt van niet, maar een AG adviseert de Hoge Raad dit toe te staan.
LEES VERDER
Onder de WBSO, Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk, kunt u als werkgever een fiscale tegemoetkoming krijgen voor de loonkosten die gemoeid zijn bij Research & Development. Heeft u recht op WBSO, dan verrekent u de toegekende tegemoetkoming met de af te dragen loonheffing. De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de kosten van Research & Development.
Tip! Een startende onderneming krijgt een hogere tegemoetkoming.
De Tweede Kamer heeft een voorstel tot wetswijziging aangenomen om de eerste schijf in de WBSO in 2026 eenmalig te indexeren met 2,9%. Deze eerste schijf stijgt daardoor van € 380.000 in 2025 naar € 391.020 in 2026. Aangezien er al jarenlang geld in de WBSO-regeling overblijft (in 2024 € 116 miljoen) was er ruimte voor deze indexatie.
Let op! De Tweede Kamer heeft ook een verzoek bij de ministeries van EZK en Financiën neergelegd om in het Belastingplan 2027 een voorstel te doen om de schijfgrens structureel te indexeren.
De verhoging van de eerste schijf betekent het volgende.
| Tarief/Grens | 2025 | 2025 |
| Tarief 1e schijf | 36% | 36% |
| Tarief 1e schijf starters | 50% | 50% |
| Grens 1e schijf | € 380.000 | € 391.020 |
| Tarief 2e schijf | 16% | 16% |
Verzilveringsproblematiek
De Tweede Kamer heeft de regering ook verzocht om een oplossing uit te werken voor de verzilveringsproblematiek in de WBSO. Start- en scale-ups kunnen de WBSO namelijk vaak niet volledig verzilveren, omdat hun loonsom in de beginfase te laag is. De Tweede Kamer stelt hierbij een carry-forwardmogelijkheid voor.
Let op! Dit voorstel tot wetswijziging is nog niet definitief. De Eerste Kamer moet hier namelijk ook nog mee instemmen.

De eerste schijf van de WBSO wordt in 2026 eenmalig geïndexeerd met 2,9%. Hierdoor loopt de eerste schijf in 2026 door tot € 391.020.
LEES VERDER