Een rechtbank heeft de afkoop van een saldolijfrente van € 608.091 slechts voor € 69.882 belast. Dit omdat volgens de rechtbank sprake was van een individuele en buitensporige last voor de belastingplichtige.
Een saldolijfrente is een lijfrente waarvoor in het verleden premies zijn betaald die niet aftrekbaar waren. De uitkeringen uit deze lijfrente waren in box 1 belast zodra het totaalbedrag van de uitkeringen hoger was dan de betaalde premies. Voor saldolijfrentes die vóór 14 september 1999 waren afgesloten, kon tot eind 2020 nog gebruikgemaakt worden van een overgangsregeling.
Eind 2020 volgde na toepassing van de overgangsregeling een afrekening over de waarde in het economische verkeer van de saldolijfrente, eventueel gecorrigeerd voor de betaalde premies (voor zover die bij een eventuele eerder lijfrente-uitkering niet al verrekend waren).
Een belastingplichtige had zo’n saldolijfrente. De verzekeraar stuurde in 2020 drie brieven over de saldolijfrente en de afrekenverplichting, echter allemaal naar een oud adres waar hij niet meer woonde. De waarde in het economische verkeer van de saldolijfrente bedroeg € 608.091. De betaalde premies waren allemaal al verrekend bij eerdere uitkeringen uit de saldolijfrente.
In 2021 ontving de belastingplichtige nog € 69.882 aan uitkeringen uit de saldolijfrente. In 2022 overleed de belastingplichtige.
De Belastingdienst corrigeerde de door de belastingplichtige ingediende aangifte IB 2020 en telde de verplichte afrekening van de saldolijfrente tot een bedrag van € 608.091 bij het inkomen.
De erfgenamen verzochten op toepassing van de hardheidsclausule. Zij moesten immers afrekenen over een bedrag van € 608.091, terwijl er uiteindelijk slechts € 69.882 was ontvangen. Het beroep op de hardheidsclausule werd afgewezen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde echter dat in het geval van de belastingplichtige sprake was van een individuele en buitensporige last. Van belang daarbij was onder meer:
De rechtbank bood rechtsherstel voor deze individuele en buitensporige last door niet een bedrag van € 608.091 in de heffing te betrekken, maar slechts het bedrag van de in 2021 ontvangen uitkeringen ter grootte van € 69.882.
Let op! De rechtbank oordeelde dat in dit specifieke geval sprake was van een individuele en buitensporige last. Dat betekent niet dat dit in zijn algemeenheid kan worden doorgetrokken naar alle gevallen. Meent u dat in uw situatie ook sprake is van een individuele en buitensporige last, overleg dat dan met een van onze adviseurs. Zij helpen u graag verder.
Tot 17 september 2025 17.00 uur is het mogelijk om een aanvraag subsidie praktijkleren te doen voor het studiejaar 2024/2025. Deze subsidie is bedoeld om werkgevers tegemoet te komen in de kosten die zij maken voor de loon- of begeleidingskosten van een leerling, student, promovendus of technologisch ontwerper in opleiding (toio).
Lees verder