Iemand van buiten de EU, EER of Zwitserland die langer dan 3 maanden in Nederland wil verblijven en bij u wil werken, kan dat, als hij aan de geldende voorwaarden voldoet, na toekenning van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) ofwel Single Permit. De verblijfsvergunning en de tewerkstellingsvergunning kunnen dan gecombineerd in één keer aangevraagd en afgegeven worden.
Hoewel de GVVA door zowel de werkgever als de werknemer kan worden aangevraagd, gebeurt dit over het algemeen door de werkgever.
Let op! Leidinggevenden, specialisten en trainees met een nationaliteit van buiten de EU, EER of Zwitserland, die binnen een groep worden overgeplaatst naar een Nederlandse vestiging, kunnen een vergunning intra-corporate transferee (ICT) aanvragen. Dit is een speciale vorm van een GVVA. Wat hierna voor de GVVA beschreven is, geldt daarom ook voor de ICT.
U maakt bij de aanvraag van de vergunning kosten (manuren en advieskosten). Daarnaast is leges verschuldigd voor de aanvraag van de GVVA. Deze is formeel verschuldigd door de werknemer, maar wordt over het algemeen aan u als werkgever in rekening gebracht.
De Belastingdienst heeft het standpunt ingenomen dat de kosten die u als werkgever maakt voor de aanvraag van de GVVA bedrijfskosten vormen. Deze bedrijfskosten vormen voor een deel een voordeel voor de werknemer, namelijk voor zover de kosten betrekking hebben op de verblijfsvergunning. U moet dit voordeel als loon in aanmerking nemen bij de werknemer naar de waarde in het economische verkeer. Wordt de aanvraag door uw adviseur gedaan, dan bedraagt het voordeel de factuurwaarde, voor zover dit ziet op de verblijfsvergunning.
U moet altijd bepaalde informatie en documenten aanleveren bij de aanvraag van de GVVA. Dit is onafhankelijk van de vraag of de vergunning door u of de werknemer wordt aangevraagd. Daarom vormen deze kosten geen loon voor uw werknemer. Ook de kosten die betrekking hebben op de tewerkstellingsvergunning vormen geen loon voor uw werknemer.
De kosten die betrekking hebben op de verblijfsvergunning vormen echter wel loon. Daarbij zien de kosten van de leges voor een GVVA volledig op de verblijfsvergunning. Deze kosten vormen daarom volledig loon voor uw werknemer.
De kosten die loon vormen kunnen echter ook onder de gerichte vrijstelling vallen van extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking (extraterritoriale kosten). In dat geval is dus geen sprake van belast loon bij uw werknemer, maar van een vrijstelling.
Let op! Deze vrijstelling kunt u niet toepassen als u de 30%-regeling al toepast bij uw werknemer. U kunt dan wel de kosten als eindheffingsloon aanwijzen in de vrije ruimte. In zo’n geval is er ook geen sprake van individueel belast loon bij uw werknemer en betaalt uw werknemer geen loonheffing. U betaalt dan alleen een eindheffing, voor zover u in een jaar de vrije ruimte overschrijdt.
Het voorgaande is niet eenvoudig. Eenzelfde problematiek speelt bij de zogenaamde kennismigrantenregeling. Neem daarom altijd even contact op met een van onze adviseurs voor vragen met betrekking tot de GVVA, de ICT en de kennismigrantenregeling.
Vraagt u voor uw werknemer een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid aan? Dan zijn de kosten hiervan voor een deel loon voor de werknemer.
LEES VERDER
In verband met de voorgenomen btw-verhoging was ook een overgangsregeling voorgesteld. Omdat de btw-verhoging niet doorgaat, is deze overgangsregeling uitgesteld. Dit betekent dat het lage btw-tarief voor sport, media en cultuur ook blijft gelden voor vouchers voor enkelvoudig gebruik én voor betalingen na 30 juni 2025 die betrekking hebben op prestaties die in 2026 plaatsvinden.
De overgangsregeling was bedoeld om te voorkomen dat de verhoging van het btw-tarief per 1 januari 2026 kon worden ontweken. Dit kon door al in 2025, al dan niet via vouchers voor enkelvoudig gebruik, vooruitbetalingen te doen met betrekking tot prestaties op het gebied van sport, media en cultuur die pas in 2026 zouden worden geleverd. Nu de btw-verhoging in genoemde sectoren achterwege blijft, is de overgangsregeling niet langer nodig.
De verhoging van het btw-tarief van 9 naar 21% per 1 januari 2026 op sport, media en cultuur gaat definitief niet door. Het kabinet heeft op initiatief van de Tweede Kamer gezocht naar alternatieve financieringsvormen en deze gevonden.
LEES VERDER
Een vader had een Stak opgericht. Deze Stak had alle aandelen in een bv (bv 1). De certificaten van de Stak waren uitgegeven aan de kinderen, maar de vader was de enige bestuurder van de Stak en kon alle beslissingen nemen. Hij was ook de enige bestuurder van bv 1.
Als enige bestuurder van de Stak kon de vader de aandelen van bv 1 vrij overdragen aan anderen dan de certificaathouders en daarmee ook aan zichzelf. Omdat de vader naast bestuurder van de Stak ook enig bestuurder was van bv 1, kon hij in ieder geval meebeslissen over de dividenden vanuit bv 1 naar de Stak.
Bv 1 had 18% van de aandelen in bv 2, die weer 100% van de aandelen had in bv 3. Ook in deze bv’s was de vader een bestuurder.
Bij de rechter lag de vraag voor of de vader vanuit bv 3 een gebruikelijk loon in aanmerking moest nemen. De vader vond dat dit niet hoefde, omdat hij geen aandelen had in deze bv (ook niet indirect) en hij ook geen certificaten had in de Stak. Hij was, naar zijn mening, geen aanmerkelijk-belang-aandeelhouder en daarom kon de gebruikelijkloonregeling niet van toepassing zijn.
Dit klinkt logisch, maar de rechter dacht daar anders over. De rechter vond namelijk dat de vader kon beschikken over het vermogen van de Stak alsof het zijn eigen vermogen was.
Hij kon immers als de enige bestuurder van de Stak zelfstandig de aandelen in bv 1 overdragen, en als bestuurder van bv 1 meebeslissen over de dividenden die vanuit bv 1 naar de Stak gingen. Onder verwijzing naar een eerdere beslissing van de Hoge Raad in een andere casus oordeelde de rechter daarom dat de vader indirect aanmerkelijk-belang-aandeelhouder was in bv 3.
Nu de vader indirect aanmerkelijk-belang-aandeelhouder was van bv 3 en ook werkzaamheden verrichte voor deze bv, was de gebruikelijkloonregeling op hem van toepassing.
Let op! Uit deze rechtspraak komt naar voren dat de gebruikelijkloonregeling ook van toepassing kan zijn als u geen aandelen bezit. Elke situatie moet echter apart beoordeeld worden. Neem voor vragen en meer informatie over uw eigen situatie daarom contact op met een van onze adviseurs.
Een aanmerkelijk-belang-aandeelhouder die werkzaamheden verricht voor zijn bv, moet een gebruikelijk loon in aanmerking nemen. Dit kan ook het geval zijn als een bestuurder van een Stichting Administratiekantoor (Stak) zelf geen certificaten heeft, maar wel kan beschikken over het vermogen van de Stak alsof het zijn eigen vermogen is.
LEES VERDER
Let op! Ontbreekt het venster, dan is de functie tijdelijk niet beschikbaar.
Doel van de chatfunctie is om startende ondernemers met fiscale vragen eenvoudig op weg te kunnen helpen, bijvoorbeeld met betrekking tot vragen over de auto van de zaak, de btw, het urencriterium of over aftrekbare kosten.
De chatfunctie is niet beschikbaar voor alle vragen op fiscaal gebied. Zijn persoonlijke gegevens nodig, dan is hiervoor de chatfunctie niet beschikbaar. Ook starters met een bv kunnen de chatfunctie niet gebruiken.
Naast chatten kunnen starters ook videobellen met de Belastingdienst. Op de site van de Belastingdienst kan een datum en tijd worden gekozen. Ook kan er gekozen worden voor een gesprek in het Engels. Een gesprek mag maximaal 45 minuten duren. Omdat de Belastingdienst de privacy wil waarborgen, worden de gesprekken niet opgeslagen.
De Belastingdienst gaat ervan uit dat de normale omgangsvormen worden gerespecteerd. Ongewenst gedrag, zoals bedreiging of belediging, wordt niet geaccepteerd.
Startende ondernemers kunnen tegenwoordig bij korte vragen aan de Belastingdienst gebruikmaken van een chatfunctie. Op de site van de Belastingdienst is daarvoor op werkdagen tussen 9.00 uur en 16.00 uur een chatvenster zichtbaar.
LEES VERDER
In de praktijk betekent dit dat poortwachters zich meer moeten richten op hoge(re) risico’s. Allerlei onnodige vragen aan burgers kunnen daarmee worden vermeden. Ook moet het eenvoudiger worden een bankrekening te openen. Bij grotere risico-gevallen moet het onderzoek naar de cliënt juist intensiever zijn.
Het kabinet wil de Europese anti-witwasregels zodanig uitvoeren dat deze zo min mogelijk belastend zullen zijn. Daarom zal er onder meer niet voor alle poortwachters een registratieplicht worden ingevoerd. Ook zal het toezicht door toezichthouders, zoals De Nederlandse Bank, meer risicogericht worden.
Poortwachters handhaven in bepaalde gevallen de regels te strikt. Daarom zijn er standaarden opgesteld om dit te kunnen beperken. Dit gaat ook gelden voor vragen aan politiek prominente personen (PEP’s). Verder moet het delen van gegevens vereenvoudigd worden om zo overbodige vragen te voorkomen. In dit kader zullen banken ook worden aangesloten op de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP).
Ook het UBO-register moet worden verbeterd; onder meer door de privacy beter te beschermen en door de KVK UBO-informatie beter te laten verifiëren, met name wanneer sprake is van hoge risico’s. Ook wordt de toegang tot het UBO-register beperkt.
Het kabinet wil criminaliteit gelinkt aan witwassen juist harder aanpakken. Zo komt er onder meer een drempel met betrekking tot contante betalingen voor diensten. Deze drempel bestaat al voor goederentransacties. Poortwachters zullen ook beter worden geïnformeerd over de effectiviteit van de door hen gemelde transacties, zodat het resultaat ervan voor hen beter zichtbaar wordt.
Het kabinet gaat inzetten op een nieuwe anti-witwas aanpak. De belasting voor burgers en bedrijven moet worden verlaagd en voor criminelen juist verhoogd. Men wil dit bereiken door de werkwijze van zogenaamde poortwachters, zoals banken en notarissen, te verbeteren.
LEES VERDER
In bovengemelde zaak ging het om een belastingplichtige die vóór 1 mei 1995 van zijn partner was gescheiden. In die gevallen moet opgebouwd pensioen dat aan de ex-partner toekomt, via verrekening aan hem of haar wordt toebedeeld. De pensioengerechtigde ontvangt weliswaar het hele pensioen, maar moet het deel dat aan de ex-partner toekomt aan hem of haar doorbetalen.
Voor degenen die op of ná 1 mei 1995 zijn gescheiden, geldt de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wet VPS). Dit betekent dat in die gevallen de ex-partner zijn of haar deel van het pensioen rechtstreeks van het pensioenfonds ontvangt.
Bovengenoemd verschil in behandeling kan slecht uitpakken voor pensioengerechtigden die vóór 1 mei 1995 zijn gescheiden. Dit is het gevolg van de in 2020 ingevoerde tariefmaatregel, die ervoor zorgt dat uw persoonsgebonden aftrekposten nog maar beperkt aftrekbaar zijn. In 2025 is dit tegen maximaal 37,48%. Het aan de ex-partner doorbetaalde pensioen is door de tariefmaatregel namelijk aftrekbaar tegen maximaal 37,48%, terwijl de pensioengerechtigde hierover zelf wellicht meer belasting betaalde.
In bovengemelde zaak komt het Hof tot de conclusie dat genoemd gevolg in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Het Hof stelt de tariefmaatregel dan ook buiten werking en staat aftrek van het doorbetaalde pensioen toe, zonder met de tariefmaatregel rekening te houden.
Belastingplichtigen die pensioen ontvangen en dit na een echtscheiding deels aan hun ex-partner moeten doorbetalen, kunnen te maken krijgen met een schending van het gelijkheidsbeginsel. Het gerechtshof in Den Haag acht dit onterecht en stelde de aftrekbeperking van het doorbetaalde pensioen in een rechtszaak onlangs buiten werking.
LEES VERDER
Deze initiatiefwet moet een einde maken aan de onduidelijkheid en onrust rond de status van zzp’ers, die is ontstaan sinds er begin dit jaar een einde is gekomen aan het handhavingsmoratorium. Verder moet de nieuwe wet beter aansluiten bij de moderne arbeidsmarkt ̶ wil je wel of niet als zzp’er gaan werken ̶ door duidelijkheid te geven over hun status: zijn ze zelfstandige of werknemer.
In deze wet wordt een duidelijk wettelijk toetsingskader voorgesteld om te bepalen wanneer als zelfstandige kan worden gewerkt. Er komen twee toetsen waar een zelfstandige aan moet voldoen om als zelfstandige te werken; de zelfstandigentoets en de werkrelatietoets. Hierdoor wordt duidelijkheid gecreëerd, waardoor partijen achteraf niet met naheffingen of boetes geconfronteerd worden.
De voorwaarden uit de zelfstandigentoets zijn:
De voorwaarden uit de werkrelatietoets zijn:
Daarnaast introduceert de wet nog de mogelijkheid om op sectoraal niveau een rechtsvermoeden te introduceren voor sectoren met een verhoogd risico op schijnzelfstandigheid.
Let op! Uiteraard blijven hiernaast de feitelijke omstandigheden relevant.
Er komt een aparte toetsingscommissie die werkrelaties waar nodig kan beoordelen, om zodoende duidelijkheid aan de markt kan geven. De uitgevoerde beoordelingen zijn openbaar en bindend voor handhavende instanties, zoals de Belastingdienst.
Verder wordt in de initiatiefwet de introductie van het rechtsvermoeden van werknemerschap op basis van een uurtarief voorgesteld, dat feitelijk een bodem in de markt voor zzp’ers legt, zoals dat is opgenomen in de conceptwet VBAR.
De internetconsultatie staat open van 26 mei tot en met 23 juni 2025.
Een nieuwe initiatiefwet met betrekking tot de positie van zelfstandigen ligt momenteel ter internetconsultatie. Wat zijn de punten uit deze initiatiefwet?
LEES VERDER
It is particularly common among migrant workers for employers to provide accommodation and deduct an amount from the employee's wages for this. In the case of the minimum wage, this deduction may still be a maximum of 25% of that wage in 2025.
The government believes that the deduction can encourage a model of earning and dependence on the employee. This can lead to the exploitation of migrant workers. The government therefore wants to abolish the scheme.
The proposal is to reduce the deduction by 5% per year from 2026 and to completely abolish the possibility of deducting housing costs from the statutory minimum wage from 2030.
Year | Maximum deduction percentage |
2025 | 25 |
2026 | 20 |
2027 | 15 |
2028 | 10 |
2029 | 5 |
2030 | 0 |
Tip! Employers will still be allowed to provide housing for their employees from 2030 onwards. However, it will no longer be possible to deduct part of the costs from the statutory minimum wage.
The proposal has been submitted for internet consultation. Responses to the proposal can be submitted until June 6, 2025.
In the Netherlands in 2025, employers will be allowed to deduct a maximum of 25% of the minimum wage from an employee's statutory minimum wage to cover the costs of housing. The proposal off the Dutch government is to reduce this percentage by 5% annually from 2026 to 2029.
LEES VERDER
Met name bij arbeidsmigranten komt het veel voor dat werkgevers voor de huisvesting zorgen en daarvoor een bedrag inhouden op het loon van de werknemer. Bij een minimumloon mag die inhouding in 2025 nog maximaal 25% van dat loon zijn.
Het kabinet vindt dat de inhouding een verdienmodel én afhankelijkheid van de werknemer in de hand kan werken. Dit kan leiden tot uitbuiting van arbeidsmigranten. Daarom wil het kabinet de regeling afschaffen.
Het voorstel is om vanaf 2026 5% per jaar af te bouwen en vanaf 2030 de mogelijkheid om de kosten van huisvesting in te houden op het wettelijk minimumloon volledig af te schaffen.
Jaar | Maximum inhoudingspercentage |
2025 | 25% |
2026 | 20% |
2027 | 15% |
2028 | 10% |
2029 | 5% |
2030 | 0% |
Tip! en werkgever mag vanaf 2030 nog steeds huisvesting verzorgen voor de werknemer. Het is dan alleen niet meer mogelijk om een deel van de kosten in te houden op het wettelijk minimumloon.
Het voorstel is ter internetconsultatie aangeboden. Reageren op het voorstel is nog mogelijk tot en met 6 juni 2025.
Werkgevers mogen in 2025 voor de kosten van huisvesting van een werknemer maximaal 25% van het minimumloon inhouden op het wettelijke minimumloon van die werknemer. Het voorstel is om dit percentage vanaf 2026 tot en met 2029 jaarlijks met 5% te verlagen.
LEES VERDER
Rechtbank Gelderland behandelde deze zaak. Het bedrijf nam het standpunt in dat het voordeel op de standaardvervoersprijs een collectiviteitskorting vormde. Omdat een dergelijk voordeel voortvloeit uit het feit dat er collectief voordelige afspraken zijn gemaakt met een derde, is dan geen sprake van loon.
De Belastingdienst was het hier niet mee eens. De Belastingdienst meende dat de korting op de vervoersprijs wel degelijk belastbaar loon was, omdat particulieren deze korting niet konden krijgen en dus duurder uit zijn. Het voordeel van de korting moest volgens de Belastingdienst gesteld worden op de korting ten opzichte van de normale prijs die een particulier moest betalen.
Volgens de rechtbank is de korting inderdaad onderdeel van het loon. De korting vloeide immers voort uit cao-afspraken en werd gegeven door de werkgever.
Volgende vraag is nu hoe hoog dit loon is. Voor producten uit de eigen branche van de werkgever gelden daarbij speciale regels om ervoor te zorgen dat deze de waarde niet kan beïnvloeden. Deze regels waren tot 2020 strenger dan tegenwoordig.
Nu de verwachting is dat werknemers bij andere grootverbruikers met een vergelijkbare bepaling in de cao eenzelfde korting zouden krijgen, oordeelt de rechtbank dat de waarde van het vervoersbewijs gesteld mag worden op de prijs, rekening houdend met de korting.
Op grond van deze uitspraak kunt u voor de waardering van een branche-eigen product makkelijker aansluiten bij het bedrag dat bij andere werkgevers (bij wie het geen branche-eigen producten zijn) in aanmerking mag worden genomen. Daarbij komt dat de waardering van branche-eigen producten vereenvoudigd is. Dat betekent per saldo dat wanneer andere werkgevers branche-eigen producten van u kunnen kopen met voordeel, en zij dit voordeel doorgeven aan hun werknemers, ook u mag uitgaan van deze waarde. Zorg daarbij wel voor bewijs.
Een bedrijf gaf zijn personeel en diens gezinsleden in de periode 2015-2019 een korting op de standaardvervoersprijs voor privéritten met de trein. Deze korting was gelijk aan de collectiviteitskorting die het bedrijf zelf, als zakelijke grootverbruiker van vervoer, ontving van een groepsvennootschap. Op basis van een cao-bepaling was het bedrijf verplicht dit voordeel door te spelen naar de werknemer.
LEES VERDER